Met permissie! Ze hadden deze compilatie om het even welke titel kunnen geven! ‘Brussels’… Er staat godbetert één nummer van de hand van een Belgische band op! Boerenbedrog is het! Tot zover mijn frustraties over bovenstaand kleinood. Eén keer ingeleid door de jingle van Foxx – ik zou het muzikanten willen aanraden, een plaat beginnen met een jingle – vertrekt een buitengewone excursie met dit tijdsdocument als reisgids. En dat tweede nummer! Een toekomstige openingsdans, een buitenaardse ballade, de slow waar ik altijd van droomde. Ik herhaalde het zowaar tweeënvijftig keer! Mijn hospita werd gek! En ik maar zingen! Gelukkig kon ik het na een poos enigszins achter me laten, want er lag nog heel wat moois op mijn pad. Het betere werk in wat men Post-punk noemt (The Names, A Certain Ratio, Kevin Hewick & New Order), Minimalisme (Gavin Bryars, Michael Nyman), synthesizerexploraties, Duitse Synth-pop en een interview begeleid door Satie. Ik schudde even aan een sneeuwglobe, en zag een bonte stoet uit 1980 passeren.
Ieder die zich een kameraad van J.D. Emmanuel noemt, reken ik graag tot mijn persoonlijke vriendenkring. Geen zorgen als die naam niet bekend in de oren klinkt. Maar als hij wel een belletje doet rinkelen, beginnen wierook en andere New age-aroma’s mogelijk zoetjesaan binnen te dringen. Ik was alleszins klaar voor een enkele reis, eindstation: Nirvana. Wie zou ook iets anders verwachten met een album cover waarop één van de natuurelementen woelig tekeergaat? En een titel waarin zowel het woord ‘healing’ als ‘Rana’ (Sanskriet voor zonne-adem) voorkomt? Geen twijfel mogelijk: ik was luttele seconden verwijderd van een geheelde ziel, van herboren worden in hemelse zachtheid.
De realiteit was anders. Eerder dan omringd door eeuwig licht bevond ik me op een zwaarmoedige, donkere plek. Laag gezang. Synths die de sfeer oproepen van een kerk, nadat je binnenschuifelde en de deur zich achter je sloot. Sektarisch. Bezwerend. Dit album was een iets andere trip dan ik voor ogen had. Minder kleurrijk en een pak minder wollig. Maar: de beste trips beslissen zelf wel waar ze je mee naartoe nemen, in plaats van omgekeerd.
Het gezang wordt intenser, het geluid alterneert tussen klassieke en Oosterse motieven. Na zowat dertig minuten – de volledige boxset duurt een slordige 3,5 uur– fadet een tot dan toe permanent laagvliegende drone traagjes uit. De sfeer wordt minder zwaar. Eerste track “Sirius” nadert het einde en het lijkt erop dat noten behoedzamer aangeslagen worden, dat tonen zachter worden. Zie ik daar wat licht achter de wolken?
Track twee (“Celestial Lake”) blijkt ook van plechtige komaf. Maar met iets minder nadruk op baszang en dito drones voelt alles al een pak minder massief aan. Er zijn duidelijk dingen aan het veranderen, the light is real! En dan, na niet minder dan vierentachtig minuten, vind ik vrede tijdens “Mountain Fragrance”. De sacrale sfeer wordt ingeruild voor ambient in majeur, warme tonen glijden zacht over elkaar op een manier die doet denken aan dat andere hoogtepunt van gloedvolle drone: David Behrmans On The Other Ocean.
En dit is nog maar het begin, zo blijkt, want met “Across Clouds Of Distance Past” krijg ik een rijkelijke portie van de meest utopische New age voorgeschoteld. Alles is zo zacht dat het me niet zou verbazen als het nummer werd opgenomen in één van de cumuli waarnaar de titel zonder enige twijfel verwijst. In de verte detecteer ik af en toe een hint van strijker of, nog sporadischer, een hoge noot, net hoorbaar doch nooit voldoende concreet om het audiodons van deze droom te doorboren. Mon dieu, wat een plezier. Op dit punt ben ik ronduit aan het transcenderen in mijn woonkamer.
Net wanneer ik het plan opvat om mijn voornaam te veranderen in Ayushman - of misschien toch Vrishank? - brengt een mannenstem me terug naar de aarde. De stem heft een verhaal aan over motten. Wacht wat? Effectief: wintermotten, een mottensoort wier leven niet langer duurt dan één winterseizoen. Op een dag komen ze in contact met zomermotten. Die hebben het over een wereld vol kleuren, vol warmte... De wintermotten geloven er niets van, omdat ze enkel de koude en grauwheid van de winter kennen.
Randall McClellan gebruikt de dieren als mot-a-foor (excuus) voor wat er allemaal mogelijk wordt eens je je openstelt, eens je begint te geloven in meer. Hij doet dat in een 47-minuten durende lezing die prachtig het New age-gedachtengoed illustreert. En zo zorgen zijn woorden ervoor dat een trip als The Healing Music Of Rana nog net dat extra beetje specialer wordt.
Een feest, ergens in de hoogdagen van dubstep. Ik kijk rond en merk Pearson Sound - toen nog Ramadanman - op. Hij staat front of stage, met zijn rug tegen een immens grote speaker aangeleund, oordoppen in, ogen gesloten. Eerder dan de muziek te horen, leek het erom te gaan ze te voelen.
Ik had al eerder zitten mijmeren over de parallellen tussen rave en religie. Over de opstelling waarbij een DJ hoog uittorent boven een bende dansers als een priester in zijn preekstoel. Of over het rituele bezoek aan de club, net zoals gelovigen wekelijks hun tempel opzoeken. Tijdens het gadeslaan van Ramadanman besefte ik echter dat dit geen infantiel gedweep met uitgaan was, het soort dat een decennium eerder cliché oneliners voortbracht als “God is a DJ”. Wat ik zag was geen religie, maar meditatie. Het was geen laagje vernis, maar een gevoel.
Ik ben niet 100% zeker, maar ik geloof graag dat deze mix van Forest Drive West dat gevoel benadert. Het is een bedachtzaam, coherent geheel dat zich geduldig een weg baant van diepe Techno Dancehall naar dodelijk efficiënte Junglemutaties. Een rijke denkoefening in Dub voor mensen die lage vibraties hoog aanschrijven.
Op een dag kreeg ik een zipfile toegestuurd met één enkel begeleidend zinnetje: “Hier moet je naar luisteren: een sneeuwopera van een gast die op een Eskimo lijkt.” De Eskimo in kwestie bleek een Nanai te zijn, een volk dat in het meest oostelijke deel van Siberië woont. Hij heet Kola Beldy en zijn levensverhaal leest als een Hollywoodfilm.
Niet lang na zijn geboorte wordt Kola wees, en alsof dat nog niet erg genoeg is, begint hij van de weeromstuit heel hard te stotteren. Op amper dertienjarige leeftijd loopt hij weg van huis. Hij liegt zich het leger binnen, raakt er zijn stotter kwijt en verbaast vervolgens vriend en vijand met zijn prachtige stem. Beldy combineert zijn legertaken met lessen aan de muziekschool. Daarbij verwaarloost hij zijn militaire missies geenszins want hij wordt met meerdere medailles gedecoreerd, waaronder the order of the Patriotic war for the liberation of Korea. In 1957 neemt hij deel aan een wedstrijd voor jonge muzikanten. Hij wint en trekt zo de aandacht van het ministerie van cultuur in Moskou. Vanaf dat moment neemt Kola’s carrière een rotvaart: niet minder dan drie decennia lang beleeft hij succes on the road.
Maar terug naar de muziek. White Island hoort zonder twijfel thuis in de categorie Opera. Het album bestaat niet uit songs maar uit acts, waarvan het gros gekenmerkt wordt door Kola’s grandioze gezang. Je hebt maar weinig verbeelding nodig om onze Nanaivriend voor je te zien, op de bühne van één van Moskou’s meest gerespecteerde huizen.
De titels van de acts zitten ook best snor. Zo is er "Strange Girls", "My Little Reindeer" of "Toasting Song". En om het feest compleet te maken is de muziek bij tijden bijzonder funky. De bescheiden productiekwaliteit van "A Hunter" en "My Darling" resulteert bijvoorbeeld in een stuiterende lo-fi swagger die wat aan Ariel Pink doet denken. Afsluiter van het album is "Fisher’s Song": in de verste verte geen grande finale zoals het een opera betaamt, wel een groovy meezinger die niet zou misstaan bij de eindgeneriek van een Aziatische 80’s film. Een slot dat perfect in lijn ligt met de heerlijke waanzin die White Island heet.
Boom tsh-tsh boom boom-tsh op het voetbalplein om de hoek. Boom tsh-tsh boom boom-tsh uit een voorbijrijdende gezinswagen, terwijl ik probeer te slapen. Boom tsh-tsh boom boom-tsh in een strandbar in Kroatië - dacht u dat u het helemaal had gehad met Kuduro? Ik alleszins wel, tot DJ CHENGZ’ St. Lucian Kuduro Mixtape mijn pad kruiste. Ik hing de posters van Buraka Som Sistema terug op in mijn slaapkamer, installeerde opnieuw Fruity Loops op mijn laptop, stond weer als eerste in de rij bij Rebel Up!-feestjes en werd er als vanouds uitgelachen met mijn dansmoves.
Maar vanwaar deze plotse omslag? De verklaring ligt mogelijks bij het genre. DJ CHENGZ’ variant Dennery Segment, ontstaan in het kleine vissersdorp St. Lucia op de Caraïbische eilanden, is sneller en energieker dan gewone Kuduro, wat voor hypernerveuze en -explosieve taferelen zorgt. De teksten zijn zeer expliciet en misschien niet zo vriendelijk (kan ik een stem ook gewoon als een instrument beschouwen, en woorden als geluiden, zelfs als die in de werkelijkheid naar iets anders verwijzen?). Ook heeft de productie een subtiele avant-gardistische twist.
Of ligt het aan CHENGZ’ uitstekende selectie en mixvaardigheden (het beste moment is voor mij 22:10)? De Kudurogod moge het weten. Gezegend zijn wij met deze sublieme release uit de immer uitstekende Nyege Nyege Tapes-catalogus.
Hobbelig elektro-akoestisch tripje. Het muzikale equivalent van:
Recept: Gado Gado
Schilderij: Willem De Kooning - Untitled XXII
Vegetatie: Rubberboom
Film: Microkosmos
Gebouw: Carlo Aymonino - Gallaratese, Milaan
Roman: Italo Calvino - Onzichtbare Steden
Wielrenner: Giulio Ciccone
Dier: Witborstamazilia
Meubel: Bold Chair - Moustache Editions
Les Ateliers Claus, een koude vrijdagavond in de overgang van herfst naar winter. Ik bestel bier en loop de zaal in, ongeduldig de eerste noten van Merope afwachtend. Een klein uur later gloeit mijn ziel. Net als het flesje in mijn hand dat ik volledig uit het oog verloor, verloren in de bezwerende pracht van de muziek.
Still high van dat Litouws gekraai praten we na. Maar wat hoort mijn oor? Italiano? Welke audacieuze DJ heeft de coglioni om na zo’n ingetogen concert een zuiderse popschijf te spelen? En waarom komt eergenoemde plaat zo fantastico binnen?
Meer heb ik niet te vertellen over Lucio Battisti’s Il Nostro Caro Angelo. Soms moet een herinnering aan een prachtige avond niet vertroebeld worden door onnodige informatie. Ciao!
Binnen een afgebakend thema blijven werkt. Neem nu de Italiaanse keuken: geschikt voor zowat elke culinaire context, van een luie doordeweekse maaltijd tot pseudocreatief gepronk. Eerlijk is eerlijk, het is geen klein bier om zo’n imago op te bouwen. En we gaan niet flauw doen: het potentieel om met een handvol ingrediënten een smaakpalet te bombarderen is ronduit indrukwekkend.
Maar er is meer aan de hand. Mensen houden niet enkel van Italiaans omdat het zo lekker is maar ook omdat het veilig is. Je weet wat je op je bord gaat krijgen. Ok, af en toe varieer je eens tussen pasta carbonara en cacio e pepe. Of je gaat vanavond voor scamorza in plaats van aubergine parmigiana. Toch weet je dat dit enkel minieme variaties zijn op aloude thema’s.
Net daarom is vitello tonnato zo’n vreemde eend in de bijt. Een surf-and-turf-rariteit met kalfsvlees in een zilte saus op basis van ansjovis en tonijn. Vis en vlees, room en kappertjes… Waar komt dat opeens vandaan? Wat de oorsprong ook moge zijn, vitello tonnato overdondert doordat het verder gaat dan de voor de hand liggende associaties. Binnen een thema blijven bruuskeert zelden, maar om te fascineren moet je buiten de lijntjes kleuren. Zoals Cindy Lee doet op What’s Tonight To Eternity (2020).
Het album is een vreemdsoortig amalgaam van mierenzoete arrangementen (denk Richard Hawley), synths die niet zouden misstaan in een actiefilm uit de jaren ’80 (denk Escape From New York) en Noise. Alle begrip als zo’n cocktail bizar klinkt, zeker na een weinig relevante intro over Italiaans eten. Maar hoe willekeurig het opzet ook mag lijken, het eindresultaat is fenomenaal, hopeloos romantisch, één en al intense schoonheid.
Een beetje als een roos die op de dansvloer eindigde: platgetrapt, besmeurd maar toch nog ietwat rood oplichtend. Ernaar kijken is je hart voelen breken.
Roger 3000 maakt weinig kabaal. Hij zingt zachtjes, tokkelt liefdevol op zijn gitaar. Zijn songs lijken simpel. Een beetje zoals een gekrabbelde schets soms basic oogt, tot je er van dichterbij naar kijkt en een bescheiden complexiteit ontwaart, een intiem kluwen van pennenstreken.
Af en toe haalt hij er een fluit bij, een warm zoemende synth of een extra laag gitaar. Soms zelfs alle drie voornoemde elementen samen. Toch neemt zijn muziek zelden veel plaats in. Misschien voelt ze net daarom zo intiem aan zonder ooit pathetisch te worden.
Het kostte me wat tijd om aan Don Cherry’s werk te beginnen. Ik zag hem als één van die jazz-reuzen met een eindeloze discografie, waarover de mensen die er wel naar luisteren steeds irritant overdreven enthousiast zijn. Dat resulteerde in een bizzare apathie jegens de Organic Music maestro; een proces dat trouwens, jammer genoeg, geen geïsoleerd geval is. Aldus, muziekaanprijzers: hoog tijd om jullie strategieën te herdenken!
De muziek. Het album werd pas in 2020 uitgegeven door het uitstekende Italiaanse Black Sweat label, maar werd in 1976 opgenomen door de openbare Italiaanse omroep RAI. Cherry was met een beperkt gezelschap naar Italië afgezakt, met Nana Vasconcelos op percussie, Gian Pierro Pramaggiore op akoestische gitaar en zijn vrouw Moki Cherry op tempura. Het moet gezegd dat de audio-ingenieur bij de RAI zich voor deze opnames uitmuntend van zijn taak kweet: het album klinkt ongelofelijk ruimtelijk, organisch en wijds - de ideale omstandigheden om het kwartet tot zijn recht te doen komen.
Om Shanti Om opent met inleidend meerstemmig, tribaal gezang begeleid door akoestische gitaar en zet meteen de toon: dit is iets bijzonders, kosmisch, collectiefs. De openingshymne vloeit daarna over in een verplicht ‘Oooom Shaaaanti Ooooom’, vergezeld van enkele schitterende stemarrangementen en gevolgd door Cherry’s grandioze, doch spaarzame trompetsolo, om zo de eerste climax van de plaat te bereiken. Andere hoogtepunten uitkiezen is niet eenvoudig vanwege het algemene niveau van het album, maar toch: "Koye" is een grappig, speels lied, vol van leven, Nana’s solo een brok virtuositeit door Vasconcelos en afsluiter "Dissolution" een wonderlijke opeenvolging van drie erg verschillende stukken die uitmonden in extatisch en prachtig gezang.
Op Om Shanti Om worden het collectieve, vrijheid van geest, eclecticisme en virtuositeit op een dartele en levendige manier gecombineerd. Ik wil gewoon met hen meezingen en -dansen ergens op een Zweeds strand.
Fun fact: Eagle-Eye Cherry is de zoon van Don. Saaaaaaaave tonight (altijd een goed nummer gevonden)!
In de eerste versie van dit columnpje schetste ik enkele taferelen die bij me opkwamen tijdens het beluisteren van het grandioze Op. 50: Requiem of Art (Aus "Celtic") Fluxorum organum II - in 1973 samen uitgebracht met Joseph Beuys’ Schottische Symphonie. Het werk leent zich daar immers uitermate toe: een ingetogen, sacraal maar klein draaimolendeuntje voert de luisteraar gedurende 36 minuten langs flarden van gesprekken, kerkklokken, fabrieken, iemand die “Herta gi'los, Skyder” schreeuwt en een werk van Satie. Maar: wie ben ik om de luisteraar dit plezier af te nemen? Die wilt toch gewoon zijn eigen film in zijn hoofd maken? De muzikant maakt vijftig percent van het kunstwerk, de luisteraar de rest; of hoe zat het nu juist met die percentages? De columnist, die moet stilzwijgen!
Spring dus op deze zonderlinge molen en pak de kwast. Een rondje binnen en buiten het bewustzijn treden. Want dit is plastische muziek, plasmiek als het ware. Wilkommen, op deze expositie van geluid.