Les Ateliers Claus, een koude vrijdagavond in de overgang van herfst naar winter. Ik bestel bier en loop de zaal in, ongeduldig de eerste noten van Merope afwachtend. Een klein uur later gloeit mijn ziel. Net als het flesje in mijn hand dat ik volledig uit het oog verloor, verloren in de bezwerende pracht van de muziek.

Still high van dat Litouws gekraai praten we na. Maar wat hoort mijn oor? Italiano? Welke audacieuze DJ heeft de coglioni om na zo’n ingetogen concert een zuiderse popschijf te spelen? En waarom komt eergenoemde plaat zo fantastico binnen?

Meer heb ik niet te vertellen over Lucio Battisti’s Il Nostro Caro Angelo. Soms moet een herinnering aan een prachtige avond niet vertroebeld worden door onnodige informatie. Ciao!

Binnen een afgebakend thema blijven werkt. Neem nu de Italiaanse keuken: geschikt voor zowat elke culinaire context, van een luie doordeweekse maaltijd tot pseudocreatief gepronk. Eerlijk is eerlijk, het is geen klein bier om zo’n imago op te bouwen. En we gaan niet flauw doen: het potentieel om met een handvol ingrediënten een smaakpalet te bombarderen is ronduit indrukwekkend.

Maar er is meer aan de hand. Mensen houden niet enkel van Italiaans omdat het zo lekker is maar ook omdat het veilig is. Je weet wat je op je bord gaat krijgen. Ok, af en toe varieer je eens tussen pasta carbonara en cacio e pepe. Of je gaat vanavond voor scamorza in plaats van aubergine parmigiana. Toch weet je dat dit enkel minieme variaties zijn op aloude thema’s.

Net daarom is vitello tonnato zo’n vreemde eend in de bijt. Een surf-and-turf-rariteit met kalfsvlees in een zilte saus op basis van ansjovis en tonijn. Vis en vlees, room en kappertjes… Waar komt dat opeens vandaan? Wat de oorsprong ook moge zijn, vitello tonnato overdondert doordat het verder gaat dan de voor de hand liggende associaties. Binnen een thema blijven bruuskeert zelden, maar om te fascineren moet je buiten de lijntjes kleuren. Zoals Cindy Lee doet op What’s Tonight To Eternity (2020).

Het album is een vreemdsoortig amalgaam van mierenzoete arrangementen (denk Richard Hawley), synths die niet zouden misstaan in een actiefilm uit de jaren ’80 (denk Escape From New York) en Noise. Alle begrip als zo’n cocktail bizar klinkt, zeker na een weinig relevante intro over Italiaans eten. Maar hoe willekeurig het opzet ook mag lijken, het eindresultaat is fenomenaal, hopeloos romantisch, één en al intense schoonheid. 

Een beetje als een roos die op de dansvloer eindigde: platgetrapt, besmeurd maar toch nog ietwat rood oplichtend. Ernaar kijken is je hart voelen breken.

Roger 3000 maakt weinig kabaal. Hij zingt zachtjes, tokkelt liefdevol op zijn gitaar. Zijn songs lijken simpel. Een beetje zoals een gekrabbelde schets soms basic oogt, tot je er van dichterbij naar kijkt en een bescheiden complexiteit ontwaart, een intiem kluwen van pennenstreken.

Af en toe haalt hij er een fluit bij, een warm zoemende synth of een extra laag gitaar. Soms zelfs alle drie voornoemde elementen samen. Toch neemt zijn muziek zelden veel plaats in. Misschien voelt ze net daarom zo intiem aan zonder ooit pathetisch te worden.

Het kostte me wat tijd om aan Don Cherry’s werk te beginnen. Ik zag hem als één van die jazz-reuzen met een eindeloze discografie, waarover de mensen die er wel naar luisteren steeds irritant overdreven enthousiast zijn. Dat resulteerde in een bizzare apathie jegens de Organic Music maestro; een proces dat trouwens, jammer genoeg, geen geïsoleerd geval is. Aldus, muziekaanprijzers: hoog tijd om jullie strategieën te herdenken!

De muziek. Het album werd pas in 2020 uitgegeven door het uitstekende Italiaanse Black Sweat label, maar werd in 1976 opgenomen door de openbare Italiaanse omroep RAI. Cherry was met een beperkt gezelschap naar Italië afgezakt, met Nana Vasconcelos op percussie, Gian Pierro Pramaggiore op akoestische gitaar en zijn vrouw Moki Cherry op tempura. Het moet gezegd dat de audio-ingenieur bij de RAI zich voor deze opnames uitmuntend van zijn taak kweet: het album klinkt ongelofelijk ruimtelijk, organisch en wijds - de ideale omstandigheden om het kwartet tot zijn recht te doen komen.

Om Shanti Om opent met inleidend meerstemmig, tribaal gezang begeleid door akoestische gitaar en zet meteen de toon: dit is iets bijzonders, kosmisch, collectiefs. De openingshymne vloeit daarna over in een verplicht ‘Oooom Shaaaanti Ooooom’, vergezeld van enkele schitterende stemarrangementen en gevolgd door Cherry’s grandioze, doch spaarzame trompetsolo, om zo de eerste climax van de plaat te bereiken. Andere hoogtepunten uitkiezen is niet eenvoudig vanwege het algemene niveau van het album, maar toch: "Koye" is een grappig, speels lied, vol van leven, Nana’s solo een brok virtuositeit door Vasconcelos en afsluiter "Dissolution" een wonderlijke opeenvolging van drie erg verschillende stukken die uitmonden in extatisch en prachtig gezang.

Op Om Shanti Om worden het collectieve, vrijheid van geest, eclecticisme en virtuositeit op een dartele en levendige manier gecombineerd. Ik wil gewoon met hen meezingen en -dansen ergens op een Zweeds strand.

Fun fact: Eagle-Eye Cherry is de zoon van Don. Saaaaaaaave tonight (altijd een goed nummer gevonden)!

In de eerste versie van dit columnpje schetste ik enkele taferelen die bij me opkwamen tijdens het beluisteren van het grandioze Op. 50: Requiem of Art (Aus "Celtic") Fluxorum organum II - in 1973 samen uitgebracht met Joseph Beuys’ Schottische Symphonie. Het werk leent zich daar immers uitermate toe: een ingetogen, sacraal maar klein draaimolendeuntje voert de luisteraar gedurende 36 minuten langs flarden van gesprekken, kerkklokken, fabrieken, iemand die “Herta gi'los, Skyder” schreeuwt en een werk van Satie. Maar: wie ben ik om de luisteraar dit plezier af te nemen? Die wilt toch gewoon zijn eigen film in zijn hoofd maken? De muzikant maakt vijftig percent van het kunstwerk, de luisteraar de rest; of hoe zat het nu juist met die percentages? De columnist, die moet stilzwijgen!

Spring dus op deze zonderlinge molen en pak de kwast. Een rondje binnen en buiten het bewustzijn treden. Want dit is plastische muziek, plasmiek als het ware. Wilkommen, op deze expositie van geluid.

Wat hebben Kevin Saunderson, Derrick May en Jeff Mills met elkaar gemeen? Ze hebben alle drie een kleurtje, krijgen met recht en rede de status van technogrondlegger toebedeeld en… komen allen uit Detroit.

Techno wordt meestal geassocieerd met donker, meedogenloos gehamer, maar in Detroit gaat het er vaak iets melodischer aan toe. Neem nu Saunderson, die als Inner City één van zijn grootste hits scoorde met "Good Life". De synths komen aan, maar je kan het nummer bezwaarlijk een oorlogsmars noemen. May maakte één van techno’s meest mellow anthems: "Strings Of Life". En hoewel Jeff Mills mogelijk het best gekend is voor "The Bells", leiden zijn meer zweverige tracks evengoed richting extase.

Ashtar Lavanda is ook afkomstig uit The D. Hij maakte een hoop techno en electro in de jaren ’90 maar brak nooit echt door. Goed op weg dus om nobel onbekend te blijven, tot Jimmy Edgar ergens in een stoffige opslagruimte een doos vond met zijn tapes en DATs.

Deze mix van 100% Lavandamateriaal is 100% Detroit, met lekker veel invloeden van de Synth Funk waar Ashtar ongetwijfeld naar luisterde. Er zit meer dan genoeg PK onder de motorkap, het blijft immers electro. Maar tegelijk is het een smooth ritje door de kleurrijke kant van het electrospectrum, in tegenstelling tot de dystopische beeldtaal die vaak binnen het genre opgeroepen wordt. Luister maar naar wat er gebeurt op 20’30”. Geen ruimteschepen te bespeuren hier, enkel een verlaagde cabrio die de zon tegemoet rolt.

Nathan Jenkins ofte Bullion houdt van pop. In de discografie van zijn label DEEK vind je een resem compilaties van pop covers waaronder Extraordinary Renditions, met Gwilym Gold’s heerlijk trage versie van D’Angelo’s "The Root". Nog een aanrader: de gigantische Pop-not-slop playlist, ideaal om te verkennen wat nu juist onder pop verstaan wordt en wat het allemaal zou kunnen zijn.

Formularische pop komt meestal neer op makkelijk luisterbare muziek. Je weet instinctief dat er na de strofe een refrein komt. Je weet dat dit waarschijnlijk nog twee à drie keer gaat gebeuren. Waarna je er geld op kan inzetten dat er een modulatie volgt om dan richting fade-out te gaan. Makkelijk luisterbaar als in: geen bruuskerende surprises. Een eufemisme voor een voorspelbare formule, voor risicoaverse muziek.

Maar wat als je de ‘easy’ van ‘easy listening’ als uitgangspunt neemt, en niet de formule die ervoor verantwoordelijk is? Als je experimenteert met het bouwplan van populaire muziek zonder de licht verteerbare esthetiek te verraden? Dan kom je uit bij Nautic, de band van Nathan, vocaliste Laura Groves en Tic Zogson (Young Turks).

Hun Nautic Blue uit 2014 is een bijzonder relaxte bedoening, een warm bad dat ondanks alle gemak nooit afgezaagd wordt. De EP telt vier tracks vol knusse synths en bolle baslijnen die spelenderwijs aftasten wat binnen pop past. Uiteraard komen klassieke bouwstenen als brug en strofe terug. Maar op één of andere manier voelen deze elementen niet noodzakelijk aan als de fundamenten waarop alles gebouwd is. Een strofe kan bijvoorbeeld gevolgd worden door een refrein, maar kan evengoed verdwijnen in een stofwolk van reverb, met vocals die je nooit meer terugziet terwijl het nummer nog maar halfweg is. Dus hup, die matras op. En lekker dobberen op de deining.

Op een zinderende herfstmiddag verdwaalde een man hopeloos in het cederwoud. Het leek of het bos hem aanhoudend beetnam, van gedaante veranderend zodra hij het de rug toekeerde. Hij zag er de wonderlijkste dingen: een dozijn stipjes op een wilgenblad vormden de familienaam van zijn grootvader, een konijnenhol bleek een vergeten rommelkamer te zijn, een groep braamstruiken vormde een namaakuitspansel en een zilverberk speelde al sissend het volkslied van zijn geboortestreek, simultaan verse hars afscheidend. Toen de geluiden van de avond klonken, bood een berg veenmos hem het allerzachtste bed aan.

Merope's Salos is een ongrijpbaar album dat binnen eenzelfde luisterbeurt nooit al zijn geheimen prijsgeeft. Litouwse folk- en koormelodiën bouwen iets onaards, iets modern-pastoraals, iets vredig-tactiels. Een onversneden geschenk dat blijft geven.

Dr Octagon is een fictief personage, een gynaecoloog-chirurg van een andere planeet. Het heerschap komt uit de koker van Kool Keith, die via hem uiting geeft aan zijn meest donkere fantasieën.

Rappers die over seks fantaseren… er zijn er duizend in een dozijn. Het eindresultaat landt meestal ergens tussen puberaal gepronk en vrouwonvriendelijk geblaf. Heel af en toe doet iemand de kunst van de pornografische poëzie echter eer aan. Op "Girl Let Me Touch You" komt een vrouwelijke patiënt Octagons prakijk binnengelopen. Woordspel en fetisj gaan elkaar te lijf terwijl Keith, op eloquente wijze, lekker concrete taferelen visualiseert. Perversie van de bovenste plank, van een Boon uit de Bronx.


It's morning, 7 o'clock, you at my clinic
It's me your orthopedic, gynecologyst
You looking pretty and fine, go ahead blow my mind
Girl what's wrong come here, let me take a look
You say you got burnt, your man should've wore a rubber
What type of partners you have and who's your first lover
He never turned you around, showed you doggystyle
We got some things in common, honey, let's talk awhile
Did he lick you there? Percolate your atmosphere?
I got a mask at home, boots, and some leather gear
How about me and you in black? I'm hittin' from the back
Tail in my face, and all juicy, brown booty
I'm the master, rubber splits, let me do my duty
Girl, let me touch you

< chorus >

Sipping Manischewitz smooth—you’re cute—drinking Hennessy
Jokin' 'bout two girls, your friend double-teamin' me
I got the office closed, you ready for the pros
Suckers ain't no good, sticking coke up in your nose
My style is wild at home and on the kitchen table
Porno-flicks in stacks, Playboy on the TV cable
I'd rather sign my address on your application
You can call late nights for lonely information
Where you come when it's boring? A place—where to go?
I want you in a two-piece, and freaky, for a private show
You got my number, address—you know the rest

< chorus >

Only 18, bikini-body bad and mean
Do you have cards? In fact, I will take Medicaid
Your panties are wet—take it easy, don't sweat
You want some birth-control? You can smoke a cigarette
Relax, lay back, your buns feel good to smack
You think you're pregnant—your test show negative
I got a movie camera film that is positive
Turn around for me, girl, take a picture
This is the way with 24 flicks on Kodak
Them young boys ain't ready, so let me show them how to act
I put you in thongs and six-inch high shoes
You strut your stuff in latex, my strategy is rough

Brannten Schnüre moet zowat één van mijn zwaarste band crushes van de laatste jaren zijn. Elk album voelt als een kleine wereld op zich, als een knus labyrint om in te verdwalen en in de diepte te onderzoeken. Zo ook met "Erinnerungen An Gesichter", een plaat tjokvol donkere folkcollages, ontwapenende Duitse zang, organische drones, vergeten muziekdozen en eindeloze details. Als een deken voor zware winterse stemmingen.

Op het deken is een grote draaimolen geborduurd, waarop een eindeloos aantal andere, kleinere draaimolens in de omgekeerde zin staan te draaien. Op de allerkleinste molen, enkel te vinden met een monoculaire verrekijker, zijn volgende miniaturen te zien:

- een meer, warm en donker

- de Grundtvigskerk in Kopenhagen, maar dan vier keer zo klein als haar ware grootte

- tevreden arbeiders, haring etend op een stoeprand

- bladerloze bomen op een milde ochtend

- een verlaten eg, niet verroest

In gedachten verzonken ergens in het zuiden. Een vogel zien vliegen en hem een herinnering meegeven. Een vorig leven richting horizon.

Wazige snaren, zachte pads: Camo opent minzaam melancholisch. Gestaag krijgt optimisme de bovenhand. Soms ver, soms dicht, is er getik, geklik, gerinkel, geborrel.

De laatste track valt uit de toon. Na een tweede integrale luisterbeurt begrijp ik waarom: het nummer doet tech aan omdat er tot dan toe zoveel te voelen viel. Een goed teken, besluit ik.