In de eerste versie van dit columnpje schetste ik enkele taferelen die bij me opkwamen tijdens het beluisteren van het grandioze Op. 50: Requiem of Art (Aus "Celtic") Fluxorum organum II - in 1973 samen uitgebracht met Joseph Beuys’ Schottische Symphonie. Het werk leent zich daar immers uitermate toe: een ingetogen, sacraal maar klein draaimolendeuntje voert de luisteraar gedurende 36 minuten langs flarden van gesprekken, kerkklokken, fabrieken, iemand die “Herta gi'los, Skyder” schreeuwt en een werk van Satie. Maar: wie ben ik om de luisteraar dit plezier af te nemen? Die wilt toch gewoon zijn eigen film in zijn hoofd maken? De muzikant maakt vijftig percent van het kunstwerk, de luisteraar de rest; of hoe zat het nu juist met die percentages? De columnist, die moet stilzwijgen!

Spring dus op deze zonderlinge molen en pak de kwast. Een rondje binnen en buiten het bewustzijn treden. Want dit is plastische muziek, plasmiek als het ware. Wilkommen, op deze expositie van geluid.

Wat hebben Kevin Saunderson, Derrick May en Jeff Mills met elkaar gemeen? Ze hebben alle drie een kleurtje, krijgen met recht en rede de status van technogrondlegger toebedeeld en… komen allen uit Detroit.

Techno wordt meestal geassocieerd met donker, meedogenloos gehamer, maar in Detroit gaat het er vaak iets melodischer aan toe. Neem nu Saunderson, die als Inner City één van zijn grootste hits scoorde met "Good Life". De synths komen aan, maar je kan het nummer bezwaarlijk een oorlogsmars noemen. May maakte één van techno’s meest mellow anthems: "Strings Of Life". En hoewel Jeff Mills mogelijk het best gekend is voor "The Bells", leiden zijn meer zweverige tracks evengoed richting extase.

Ashtar Lavanda is ook afkomstig uit The D. Hij maakte een hoop techno en electro in de jaren ’90 maar brak nooit echt door. Goed op weg dus om nobel onbekend te blijven, tot Jimmy Edgar ergens in een stoffige opslagruimte een doos vond met zijn tapes en DATs.

Deze mix van 100% Lavandamateriaal is 100% Detroit, met lekker veel invloeden van de Synth Funk waar Ashtar ongetwijfeld naar luisterde. Er zit meer dan genoeg PK onder de motorkap, het blijft immers electro. Maar tegelijk is het een smooth ritje door de kleurrijke kant van het electrospectrum, in tegenstelling tot de dystopische beeldtaal die vaak binnen het genre opgeroepen wordt. Luister maar naar wat er gebeurt op 20’30”. Geen ruimteschepen te bespeuren hier, enkel een verlaagde cabrio die de zon tegemoet rolt.

Nathan Jenkins ofte Bullion houdt van pop. In de discografie van zijn label DEEK vind je een resem compilaties van pop covers waaronder Extraordinary Renditions, met Gwilym Gold’s heerlijk trage versie van D’Angelo’s "The Root". Nog een aanrader: de gigantische Pop-not-slop playlist, ideaal om te verkennen wat nu juist onder pop verstaan wordt en wat het allemaal zou kunnen zijn.

Formularische pop komt meestal neer op makkelijk luisterbare muziek. Je weet instinctief dat er na de strofe een refrein komt. Je weet dat dit waarschijnlijk nog twee à drie keer gaat gebeuren. Waarna je er geld op kan inzetten dat er een modulatie volgt om dan richting fade-out te gaan. Makkelijk luisterbaar als in: geen bruuskerende surprises. Een eufemisme voor een voorspelbare formule, voor risicoaverse muziek.

Maar wat als je de ‘easy’ van ‘easy listening’ als uitgangspunt neemt, en niet de formule die ervoor verantwoordelijk is? Als je experimenteert met het bouwplan van populaire muziek zonder de licht verteerbare esthetiek te verraden? Dan kom je uit bij Nautic, de band van Nathan, vocaliste Laura Groves en Tic Zogson (Young Turks).

Hun Nautic Blue uit 2014 is een bijzonder relaxte bedoening, een warm bad dat ondanks alle gemak nooit afgezaagd wordt. De EP telt vier tracks vol knusse synths en bolle baslijnen die spelenderwijs aftasten wat binnen pop past. Uiteraard komen klassieke bouwstenen als brug en strofe terug. Maar op één of andere manier voelen deze elementen niet noodzakelijk aan als de fundamenten waarop alles gebouwd is. Een strofe kan bijvoorbeeld gevolgd worden door een refrein, maar kan evengoed verdwijnen in een stofwolk van reverb, met vocals die je nooit meer terugziet terwijl het nummer nog maar halfweg is. Dus hup, die matras op. En lekker dobberen op de deining.

Op een zinderende herfstmiddag verdwaalde een man hopeloos in het cederwoud. Het leek of het bos hem aanhoudend beetnam, van gedaante veranderend zodra hij het de rug toekeerde. Hij zag er de wonderlijkste dingen: een dozijn stipjes op een wilgenblad vormden de familienaam van zijn grootvader, een konijnenhol bleek een vergeten rommelkamer te zijn, een groep braamstruiken vormde een namaakuitspansel en een zilverberk speelde al sissend het volkslied van zijn geboortestreek, simultaan verse hars afscheidend. Toen de geluiden van de avond klonken, bood een berg veenmos hem het allerzachtste bed aan.

Merope's Salos is een ongrijpbaar album dat binnen eenzelfde luisterbeurt nooit al zijn geheimen prijsgeeft. Litouwse folk- en koormelodiën bouwen iets onaards, iets modern-pastoraals, iets vredig-tactiels. Een onversneden geschenk dat blijft geven.

Dr Octagon is een fictief personage, een gynaecoloog-chirurg van een andere planeet. Het heerschap komt uit de koker van Kool Keith, die via hem uiting geeft aan zijn meest donkere fantasieën.

Rappers die over seks fantaseren… er zijn er duizend in een dozijn. Het eindresultaat landt meestal ergens tussen puberaal gepronk en vrouwonvriendelijk geblaf. Heel af en toe doet iemand de kunst van de pornografische poëzie echter eer aan. Op "Girl Let Me Touch You" komt een vrouwelijke patiënt Octagons prakijk binnengelopen. Woordspel en fetisj gaan elkaar te lijf terwijl Keith, op eloquente wijze, lekker concrete taferelen visualiseert. Perversie van de bovenste plank, van een Boon uit de Bronx.


It's morning, 7 o'clock, you at my clinic
It's me your orthopedic, gynecologyst
You looking pretty and fine, go ahead blow my mind
Girl what's wrong come here, let me take a look
You say you got burnt, your man should've wore a rubber
What type of partners you have and who's your first lover
He never turned you around, showed you doggystyle
We got some things in common, honey, let's talk awhile
Did he lick you there? Percolate your atmosphere?
I got a mask at home, boots, and some leather gear
How about me and you in black? I'm hittin' from the back
Tail in my face, and all juicy, brown booty
I'm the master, rubber splits, let me do my duty
Girl, let me touch you

< chorus >

Sipping Manischewitz smooth—you’re cute—drinking Hennessy
Jokin' 'bout two girls, your friend double-teamin' me
I got the office closed, you ready for the pros
Suckers ain't no good, sticking coke up in your nose
My style is wild at home and on the kitchen table
Porno-flicks in stacks, Playboy on the TV cable
I'd rather sign my address on your application
You can call late nights for lonely information
Where you come when it's boring? A place—where to go?
I want you in a two-piece, and freaky, for a private show
You got my number, address—you know the rest

< chorus >

Only 18, bikini-body bad and mean
Do you have cards? In fact, I will take Medicaid
Your panties are wet—take it easy, don't sweat
You want some birth-control? You can smoke a cigarette
Relax, lay back, your buns feel good to smack
You think you're pregnant—your test show negative
I got a movie camera film that is positive
Turn around for me, girl, take a picture
This is the way with 24 flicks on Kodak
Them young boys ain't ready, so let me show them how to act
I put you in thongs and six-inch high shoes
You strut your stuff in latex, my strategy is rough

Brannten Schnüre moet zowat één van mijn zwaarste band crushes van de laatste jaren zijn. Elk album voelt als een kleine wereld op zich, als een knus labyrint om in te verdwalen en in de diepte te onderzoeken. Zo ook met "Erinnerungen An Gesichter", een plaat tjokvol donkere folkcollages, ontwapenende Duitse zang, organische drones, vergeten muziekdozen en eindeloze details. Als een deken voor zware winterse stemmingen.

Op het deken is een grote draaimolen geborduurd, waarop een eindeloos aantal andere, kleinere draaimolens in de omgekeerde zin staan te draaien. Op de allerkleinste molen, enkel te vinden met een monoculaire verrekijker, zijn volgende miniaturen te zien:

- een meer, warm en donker

- de Grundtvigskerk in Kopenhagen, maar dan vier keer zo klein als haar ware grootte

- tevreden arbeiders, haring etend op een stoeprand

- bladerloze bomen op een milde ochtend

- een verlaten eg, niet verroest

In gedachten verzonken ergens in het zuiden. Een vogel zien vliegen en hem een herinnering meegeven. Een vorig leven richting horizon.

Wazige snaren, zachte pads: Camo opent minzaam melancholisch. Gestaag krijgt optimisme de bovenhand. Soms ver, soms dicht, is er getik, geklik, gerinkel, geborrel.

De laatste track valt uit de toon. Na een tweede integrale luisterbeurt begrijp ik waarom: het nummer doet tech aan omdat er tot dan toe zoveel te voelen viel. Een goed teken, besluit ik.

Met feedback en korrelige, abstracte arpeggio's bouwt Shiroishi een delicaat dreigende doch bijzonder onheilspellende opening. Na enkele minuten doorboort een hartverscheurende saxofoonlijn de klankenbrij: eerst blaast ze alles weg - ik lig voor een eerste keer tegen het canvas - vervolgens neemt ze wat texturen met zich mee, om uit te monden in een wiegende elegie. Deze toon wordt aangehouden op de A-kant: een meedogenloze combinatie van pijn en schoonheid. De B-kant van Descension opent agressief, lawaaierig en chaotisch, en schopt je brutaal uit het zopas bereikte evenwicht. De grandioze afsluiter van het album biedt alsnog troost: een met stem opgebouwde hymne zalft en heelt.

Dit album scheurt me uiteen, in duizend stukken. Tenorsaxofoon, stem en effecten reflecteren op dit album over donkere menselijke verledens, en katapulteren ze naar het heden. Wanneer ik opgeveegd word en weer heel ben, blijf ik nederig achter in de schaduw van zo’n massieve brok schoonheid.

Je merkt meteen dat Obnoxious geen doordeweekse Braziliaanse plaat is. Toegegeven: een sensuele sax tekent present. En er is de percussie die je enkel terugvindt in een land waar wekelijks batucadaparades door de straten trommelen. Maar onder deze usual suspects stuwt een sectie koperblazers de dingen vooruit. En nog voor we goed en wel vertrokken zijn, een schamele 25 seconden na de start, trekt het zo mogelijk meest on-tropische instrument aller tijden van leer: de klavecimbel! Scherpe tonen klieven de zwoelheid aan stukken, de sfeer kan enkel dreigend genoemd worden - tot suikerrietzoete strijkers voor verzachting zorgen, een koene gitaar licht door de wolken laat breken… En weg zijn we, in galop, de broeierige Braziliaanse warmte in.

Obnoxious heeft veel om verliefd op te worden: de energie, de texturen, het onmiskenbaar Braziliaanse DNA... Daarenboven halen de barokke arrangementen de clichés onderuit van wat je met ‘tropisch’ associëert. Zuiderse ritmes vinden het feilloos met noordse symfonieën: de ene minuut hypnotiseert een gitaar je alsof je zonet Ayahuasca nuttigde ("Memoria"), dan weer luister je naar een pianopartij die Camille Saint-Saens had kunnen schrijven ("Ancoradouro").

Het is bijna misdadig hoogtepunten te selecteren uit een album dat zó goed is, maar het militante "Apocalipse" is een ware tour de force. De intro doet denken aan David Axelrod’s "The Edge", nadat The Alchemist ermee aan de slag ging voor een Action Bronson beat. En dan zijn er ook die strijkers van "Talisma" met José Mauro’s onverzettelijke stemgeluid…

Obnoxious is net als het land waar de muziek gemaakt werd: weelderig, passioneel en vol verrassingen.