Op een dag kreeg ik een zipfile toegestuurd met één enkel begeleidend zinnetje: “Hier moet je naar luisteren: een sneeuwopera van een gast die op een Eskimo lijkt.” De Eskimo in kwestie bleek een Nanai te zijn, een volk dat in het meest oostelijke deel van Siberië woont. Hij heet Kola Beldy en zijn levensverhaal leest als een Hollywoodfilm.
Niet lang na zijn geboorte wordt Kola wees, en alsof dat nog niet erg genoeg is, begint hij van de weeromstuit heel hard te stotteren. Op amper dertienjarige leeftijd loopt hij weg van huis. Hij liegt zich het leger binnen, raakt er zijn stotter kwijt en verbaast vervolgens vriend en vijand met zijn prachtige stem. Beldy combineert zijn legertaken met lessen aan de muziekschool. Daarbij verwaarloost hij zijn militaire missies geenszins want hij wordt met meerdere medailles gedecoreerd, waaronder the order of the Patriotic war for the liberation of Korea. In 1957 neemt hij deel aan een wedstrijd voor jonge muzikanten. Hij wint en trekt zo de aandacht van het ministerie van cultuur in Moskou. Vanaf dat moment neemt Kola’s carrière een rotvaart: niet minder dan drie decennia lang beleeft hij succes on the road.
Maar terug naar de muziek. White Island hoort zonder twijfel thuis in de categorie Opera. Het album bestaat niet uit songs maar uit acts, waarvan het gros gekenmerkt wordt door Kola’s grandioze gezang. Je hebt maar weinig verbeelding nodig om onze Nanaivriend voor je te zien, op de bühne van één van Moskou’s meest gerespecteerde huizen.
De titels van de acts zitten ook best snor. Zo is er "Strange Girls", "My Little Reindeer" of "Toasting Song". En om het feest compleet te maken is de muziek bij tijden bijzonder funky. De bescheiden productiekwaliteit van "A Hunter" en "My Darling" resulteert bijvoorbeeld in een stuiterende lo-fi swagger die wat aan Ariel Pink doet denken. Afsluiter van het album is "Fisher’s Song": in de verste verte geen grande finale zoals het een opera betaamt, wel een groovy meezinger die niet zou misstaan bij de eindgeneriek van een Aziatische 80’s film. Een slot dat perfect in lijn ligt met de heerlijke waanzin die White Island heet.
Boom tsh-tsh boom boom-tsh op het voetbalplein om de hoek. Boom tsh-tsh boom boom-tsh uit een voorbijrijdende gezinswagen, terwijl ik probeer te slapen. Boom tsh-tsh boom boom-tsh in een strandbar in Kroatië - dacht u dat u het helemaal had gehad met Kuduro? Ik alleszins wel, tot DJ CHENGZ’ St. Lucian Kuduro Mixtape mijn pad kruiste. Ik hing de posters van Buraka Som Sistema terug op in mijn slaapkamer, installeerde opnieuw Fruity Loops op mijn laptop, stond weer als eerste in de rij bij Rebel Up!-feestjes en werd er als vanouds uitgelachen met mijn dansmoves.
Maar vanwaar deze plotse omslag? De verklaring ligt mogelijks bij het genre. DJ CHENGZ’ variant Dennery Segment, ontstaan in het kleine vissersdorp St. Lucia op de Caraïbische eilanden, is sneller en energieker dan gewone Kuduro, wat voor hypernerveuze en -explosieve taferelen zorgt. De teksten zijn zeer expliciet en misschien niet zo vriendelijk (kan ik een stem ook gewoon als een instrument beschouwen, en woorden als geluiden, zelfs als die in de werkelijkheid naar iets anders verwijzen?). Ook heeft de productie een subtiele avant-gardistische twist.
Of ligt het aan CHENGZ’ uitstekende selectie en mixvaardigheden (het beste moment is voor mij 22:10)? De Kudurogod moge het weten. Gezegend zijn wij met deze sublieme release uit de immer uitstekende Nyege Nyege Tapes-catalogus.
Hobbelig elektro-akoestisch tripje. Het muzikale equivalent van:
Recept: Gado Gado
Schilderij: Willem De Kooning - Untitled XXII
Vegetatie: Rubberboom
Film: Microkosmos
Gebouw: Carlo Aymonino - Gallaratese, Milaan
Roman: Italo Calvino - Onzichtbare Steden
Wielrenner: Giulio Ciccone
Dier: Witborstamazilia
Meubel: Bold Chair - Moustache Editions
Les Ateliers Claus, een koude vrijdagavond in de overgang van herfst naar winter. Ik bestel bier en loop de zaal in, ongeduldig de eerste noten van Merope afwachtend. Een klein uur later gloeit mijn ziel. Net als het flesje in mijn hand dat ik volledig uit het oog verloor, verloren in de bezwerende pracht van de muziek.
Still high van dat Litouws gekraai praten we na. Maar wat hoort mijn oor? Italiano? Welke audacieuze DJ heeft de coglioni om na zo’n ingetogen concert een zuiderse popschijf te spelen? En waarom komt eergenoemde plaat zo fantastico binnen?
Meer heb ik niet te vertellen over Lucio Battisti’s Il Nostro Caro Angelo. Soms moet een herinnering aan een prachtige avond niet vertroebeld worden door onnodige informatie. Ciao!
Binnen een afgebakend thema blijven werkt. Neem nu de Italiaanse keuken: geschikt voor zowat elke culinaire context, van een luie doordeweekse maaltijd tot pseudocreatief gepronk. Eerlijk is eerlijk, het is geen klein bier om zo’n imago op te bouwen. En we gaan niet flauw doen: het potentieel om met een handvol ingrediënten een smaakpalet te bombarderen is ronduit indrukwekkend.
Maar er is meer aan de hand. Mensen houden niet enkel van Italiaans omdat het zo lekker is maar ook omdat het veilig is. Je weet wat je op je bord gaat krijgen. Ok, af en toe varieer je eens tussen pasta carbonara en cacio e pepe. Of je gaat vanavond voor scamorza in plaats van aubergine parmigiana. Toch weet je dat dit enkel minieme variaties zijn op aloude thema’s.
Net daarom is vitello tonnato zo’n vreemde eend in de bijt. Een surf-and-turf-rariteit met kalfsvlees in een zilte saus op basis van ansjovis en tonijn. Vis en vlees, room en kappertjes… Waar komt dat opeens vandaan? Wat de oorsprong ook moge zijn, vitello tonnato overdondert doordat het verder gaat dan de voor de hand liggende associaties. Binnen een thema blijven bruuskeert zelden, maar om te fascineren moet je buiten de lijntjes kleuren. Zoals Cindy Lee doet op What’s Tonight To Eternity (2020).
Het album is een vreemdsoortig amalgaam van mierenzoete arrangementen (denk Richard Hawley), synths die niet zouden misstaan in een actiefilm uit de jaren ’80 (denk Escape From New York) en Noise. Alle begrip als zo’n cocktail bizar klinkt, zeker na een weinig relevante intro over Italiaans eten. Maar hoe willekeurig het opzet ook mag lijken, het eindresultaat is fenomenaal, hopeloos romantisch, één en al intense schoonheid.
Een beetje als een roos die op de dansvloer eindigde: platgetrapt, besmeurd maar toch nog ietwat rood oplichtend. Ernaar kijken is je hart voelen breken.
Roger 3000 maakt weinig kabaal. Hij zingt zachtjes, tokkelt liefdevol op zijn gitaar. Zijn songs lijken simpel. Een beetje zoals een gekrabbelde schets soms basic oogt, tot je er van dichterbij naar kijkt en een bescheiden complexiteit ontwaart, een intiem kluwen van pennenstreken.
Af en toe haalt hij er een fluit bij, een warm zoemende synth of een extra laag gitaar. Soms zelfs alle drie voornoemde elementen samen. Toch neemt zijn muziek zelden veel plaats in. Misschien voelt ze net daarom zo intiem aan zonder ooit pathetisch te worden.
Het kostte me wat tijd om aan Don Cherry’s werk te beginnen. Ik zag hem als één van die jazz-reuzen met een eindeloze discografie, waarover de mensen die er wel naar luisteren steeds irritant overdreven enthousiast zijn. Dat resulteerde in een bizzare apathie jegens de Organic Music maestro; een proces dat trouwens, jammer genoeg, geen geïsoleerd geval is. Aldus, muziekaanprijzers: hoog tijd om jullie strategieën te herdenken!
De muziek. Het album werd pas in 2020 uitgegeven door het uitstekende Italiaanse Black Sweat label, maar werd in 1976 opgenomen door de openbare Italiaanse omroep RAI. Cherry was met een beperkt gezelschap naar Italië afgezakt, met Nana Vasconcelos op percussie, Gian Pierro Pramaggiore op akoestische gitaar en zijn vrouw Moki Cherry op tempura. Het moet gezegd dat de audio-ingenieur bij de RAI zich voor deze opnames uitmuntend van zijn taak kweet: het album klinkt ongelofelijk ruimtelijk, organisch en wijds - de ideale omstandigheden om het kwartet tot zijn recht te doen komen.
Om Shanti Om opent met inleidend meerstemmig, tribaal gezang begeleid door akoestische gitaar en zet meteen de toon: dit is iets bijzonders, kosmisch, collectiefs. De openingshymne vloeit daarna over in een verplicht ‘Oooom Shaaaanti Ooooom’, vergezeld van enkele schitterende stemarrangementen en gevolgd door Cherry’s grandioze, doch spaarzame trompetsolo, om zo de eerste climax van de plaat te bereiken. Andere hoogtepunten uitkiezen is niet eenvoudig vanwege het algemene niveau van het album, maar toch: "Koye" is een grappig, speels lied, vol van leven, Nana’s solo een brok virtuositeit door Vasconcelos en afsluiter "Dissolution" een wonderlijke opeenvolging van drie erg verschillende stukken die uitmonden in extatisch en prachtig gezang.
Op Om Shanti Om worden het collectieve, vrijheid van geest, eclecticisme en virtuositeit op een dartele en levendige manier gecombineerd. Ik wil gewoon met hen meezingen en -dansen ergens op een Zweeds strand.
Fun fact: Eagle-Eye Cherry is de zoon van Don. Saaaaaaaave tonight (altijd een goed nummer gevonden)!
In de eerste versie van dit columnpje schetste ik enkele taferelen die bij me opkwamen tijdens het beluisteren van het grandioze Op. 50: Requiem of Art (Aus "Celtic") Fluxorum organum II - in 1973 samen uitgebracht met Joseph Beuys’ Schottische Symphonie. Het werk leent zich daar immers uitermate toe: een ingetogen, sacraal maar klein draaimolendeuntje voert de luisteraar gedurende 36 minuten langs flarden van gesprekken, kerkklokken, fabrieken, iemand die “Herta gi'los, Skyder” schreeuwt en een werk van Satie. Maar: wie ben ik om de luisteraar dit plezier af te nemen? Die wilt toch gewoon zijn eigen film in zijn hoofd maken? De muzikant maakt vijftig percent van het kunstwerk, de luisteraar de rest; of hoe zat het nu juist met die percentages? De columnist, die moet stilzwijgen!
Spring dus op deze zonderlinge molen en pak de kwast. Een rondje binnen en buiten het bewustzijn treden. Want dit is plastische muziek, plasmiek als het ware. Wilkommen, op deze expositie van geluid.
Wat hebben Kevin Saunderson, Derrick May en Jeff Mills met elkaar gemeen? Ze hebben alle drie een kleurtje, krijgen met recht en rede de status van technogrondlegger toebedeeld en… komen allen uit Detroit.
Techno wordt meestal geassocieerd met donker, meedogenloos gehamer, maar in Detroit gaat het er vaak iets melodischer aan toe. Neem nu Saunderson, die als Inner City één van zijn grootste hits scoorde met "Good Life". De synths komen aan, maar je kan het nummer bezwaarlijk een oorlogsmars noemen. May maakte één van techno’s meest mellow anthems: "Strings Of Life". En hoewel Jeff Mills mogelijk het best gekend is voor "The Bells", leiden zijn meer zweverige tracks evengoed richting extase.
Ashtar Lavanda is ook afkomstig uit The D. Hij maakte een hoop techno en electro in de jaren ’90 maar brak nooit echt door. Goed op weg dus om nobel onbekend te blijven, tot Jimmy Edgar ergens in een stoffige opslagruimte een doos vond met zijn tapes en DATs.
Deze mix van 100% Lavandamateriaal is 100% Detroit, met lekker veel invloeden van de Synth Funk waar Ashtar ongetwijfeld naar luisterde. Er zit meer dan genoeg PK onder de motorkap, het blijft immers electro. Maar tegelijk is het een smooth ritje door de kleurrijke kant van het electrospectrum, in tegenstelling tot de dystopische beeldtaal die vaak binnen het genre opgeroepen wordt. Luister maar naar wat er gebeurt op 20’30”. Geen ruimteschepen te bespeuren hier, enkel een verlaagde cabrio die de zon tegemoet rolt.
Op een zinderende herfstmiddag verdwaalde een man hopeloos in het cederwoud. Het leek of het bos hem aanhoudend beetnam, van gedaante veranderend zodra hij het de rug toekeerde. Hij zag er de wonderlijkste dingen: een dozijn stipjes op een wilgenblad vormden de familienaam van zijn grootvader, een konijnenhol bleek een vergeten rommelkamer te zijn, een groep braamstruiken vormde een namaakuitspansel en een zilverberk speelde al sissend het volkslied van zijn geboortestreek, simultaan verse hars afscheidend. Toen de geluiden van de avond klonken, bood een berg veenmos hem het allerzachtste bed aan.
Merope's Salos is een ongrijpbaar album dat binnen eenzelfde luisterbeurt nooit al zijn geheimen prijsgeeft. Litouwse folk- en koormelodiën bouwen iets onaards, iets modern-pastoraals, iets vredig-tactiels. Een onversneden geschenk dat blijft geven.