Of ‘Droner Kebab’ een goede naam zou zijn voor een pitazaak uitgebaat door Stars of The Lid? Ik zou het niet weten. Maar ik weet wel dat Christian Droppik zowat mijn favoriete droner van de laatste 10 jaar is. Droppik vormt samen met Katie Rich het onovertroffen Brannten Schnure, en liet dit jaar als Läuten Der Seele zijn eerste solo-album optekenen.

Net als op de Brannten Schnure-releases blinkt Droppik uit in het maken van collage- en droneminiatuurtjes. Waar men binnen laatstgenoemd genre eerder lang uitgesponnen, trage nummers verwacht, eigent hij zich de kunst toe om binnen het bestek van vier minuten even veel suspens en rijkdom op te bouwen. Of dit afbreuk doet aan het genre? Absoluut niet, en moge het ter inspiratie dienen voor droners aller lande!

Läuten Der Seeles debuut is ook op albumniveau een sublieme collage: Droppik klinkt gevarieerder dan ooit. Mineur (“Irres Flackern vor den Altglascontainern”) en majeur (“Das Biotop im Traum und in der Wirklichkeit”, ongetwijfeld de dronezomerhit van 2022) wisselen elkaar achteloos af, verloren gewaande muziekdozen (“Die Welt durchs grüne Glas”) spelen ten dans met oude reclame-jingles (“Millionen Nachtigallen schlagen”). Of dit de coherentie van het album in het gevaar brengt? Ongetwijfeld niet: bovenal blijft Droppiks werk gekenmerkt door iets ongrijpbaars melancholisch en suggestiefs, wat alles tot een wonderlijk universum bindt. Moge het voor eeuwig uitdijen.

November 2020. Uit het niets verschijnt een pay-what-you-want album vol duistere R&B. Getekend: Dawuna, tot dan toe nobel onbekend. Het verhaal deed me wat denken aan House Of Balloons, de release waarmee The Weeknd zijn debuut maakte. Enerzijds omdat die ook als gratis download de wereld ingestuurd werd, maar vooral omdat “What You Need” - het enige nummer op HOB dat me écht kon bekoren – in een soortgelijke donkere esthetiek baadt die je niet standaard met R&B associeert.

Tot zover de parallellen, want laat het duidelijk zijn: Glass Lit Dream is ho-pen veelzijdiger dan The Weeknds eerste worp. Dit is persoonlijke, zwaarmoedige Soul: een album van de nacht zonder de -club, ergens landend tussen D’Angelo’s gospels, Tirzah’s discretie en Space Afrika’s voorliefde voor hoekjes waar maar weinig licht valt. Dit is R&B die niet blink-blinkt: op de cover geen verheerlijkte held, wel een bewust gepixelde foto van iemand die de muziek liever voor zich laat spreken. Doorheen het album doorloop je dan ook heel wat instrumentale passages met veel aandacht voor sonisch experiment. Belletjes rinkelen zacht onder ruis, een vocale track mondt uit in aquatische Ambient en hoor die synths in “The Ape Prince” eens aanzwellen, rond 4 minuten 25.

Als je tot nu toe allergisch was aan R&B omwille van het gekweel, de oppervlakkigheid/eenvoud of de bladgouden glans, volg Dawanu dan maar naar het holst van de nacht, de onderbuik van het genre in. Tijd om je beeld bij te stellen.

Gastcolumn door Beyt Al Tapes:

This is ‘true’ music, a record I’ve found in the best record shop I’ve ever been: Het Leger Des Heils in Brussels. She is a somewhat obscure figure from the early 2000’s Belgian Freak Folk Scene that I stumbled upon through the release by Ignatz and Gerard Herman. She has a non-binary voice, long hair and a beard (!!!), and was a vanguard — I suppose, there’s not many information available, and most info on Discogs is in Vlamisch, an isolated language I don’t master as digital native. Her name is Jan De Wilde, or ‘Joan The Wild’, if you could even translate it. The songs have a ring towards the mid-sixties (think Robert Zimmerman on his early bootlegs), but lack the positive, utopian vibe of that era. The sound is outstandingly lo-fi in its sarcastic, morbid, central European vibe. Killer song is "De Boeman", which — upon copy-pasting the lyrics into Linguee — is obviously a poetic criticism of the notorious blackface rituals in Belgium. My personal favorite, in between the micro-moments of sublime pleasure, is "Loebeke", a slow 7/8th rhythm based song that recalls Vlamisch ethnic music. I found out Loebeke is a small Belgian village where nothing happens, and is featured on a later, more classical oriented song by her, dubbed "Aaigem" — by the way: -gem and -beke mean ‘shithole’ apparently. Belgian etymology is a strange thing; I always wondered why Lomax forgot the region to field-record… One point of a criticism: the song "Joke" is a song that sounds funny, but is not at all a fun thing (and a mid-level pun) and a cheap try to make a hit. For the rest: highly recommended, I hope there will be a re-press soon.

Wat draait men heden ten dage toch in de kaneelbroodjes te Göteborg? Hoe kan het dat de voertaal in mijn platenkast de laatste jaren Zweeds werd? Blod, Enhet För Fri Musik, Arv & Miljö, om nog maar te zwijgen van Astrid Øster Mortensen (dat debuutalbum, een album te prachtig om een column aan te wijden). De Hoorn des overvloeds, die vindt men tegenwoordig in Sverige.

Tot nog toe is Treasury of Puppies’ Mitt Stora Nu het Walhalla van dit kalenderjaar, uitgebracht door Göteborgs hofleverancier Discreet Music. Net als de andere ‘contemporary homemade music from Sweden’ (zie de liner notes), waait er doorheen het album een ontwapenende, eerlijke en frisse DIY-esthetiek, die het geheel een documentair en persoonlijk karakter meegeeft. Het duo zingt grotendeels in het Zweeds en de nummers variëren van vierkante Post-punk ("Dödens Soffa" – Devo, maar dan een kwart trager gespeeld en in een slaapkamer opgenomen) tot dromerige Minimal wave spoken word ("Bränna, Känna" - een stripped down versie van Young Marble Giants) en Ambient anthems ("Skriv När Du Är Hemma" – Aphex Twin, maar liever).

Het is muziek die klinkt alsof ze gevangen werd in de dop: weerbarstig en vol leven, voordat ze tot stilstand kwam en overrijp werd.

Ik had nog nooit van K Means gehoord tot Batu, het type DJ dat je perceptie van tijd en ruimte binnenstebuiten keert, haar omschreef als iemand waarmee men maar beter rekening houdt achter de decks. Voeg daar maandelijkse shows op Rinse en Noods aan toe en ik had voldoende aanbevelingsbrieven gezien voor een stap in het duister. Richting Soundcloud dus, waar mijn oog op een mix voor Mantissa valt.

Die is in K Means’ eigen woorden geïnspireerd op een dagdroom waarbij ze op weg is naar een feest. En cours de route trekt een glinsterend meer haar aandacht. Ze valt in slaap naast het water en als ze enkele uren later wakker wordt, is het ochtend. Vogels fluiten en K Means hervat haar weg naar het feest om er, eens aangekomen, te constateren dat ze geen schoenen blijkt te dragen. Gelukkig is de grond er warm en zacht, bijna sensueel.

Er is iets van aan. De mix baadt geregeld in een zwoele flou – OMG die Kush Jones track - terwijl de club nooit ver weg is. Van Roza Terenzi’s diepe Ghetto House tot een gepitchte Grime instrumental van Rick Shiver (wat?)… Alles stuwt lekker voorwaarts en de energie ligt hoog. Kan ook moeilijk anders aangezien K Means er een slordige dertig nummers door draait op goed een uur tijd. Valt ook op: een haarscherp aanvoelen voor wat de kern van die individuele nummers bepaalt, en wat een volgende track kan aanvullen om de boel in een nieuwe doch coherente richting te sturen. Zo creëert K Means microcosmossen in een tijdspanne van pakweg drie nummers, om dan weer een volgend wereldje te scheppen. Materiaal voor liefhebbers van non-binaire bass music.

De coverfoto van Sei Note In Logica toont drie naast elkaar liggende tennisterreinen. Het gonst er van de activiteit. Iemand gaat zo een bal oprapen, wat verderop wacht een speler geconcentreerd een return af, een man inspecteert het net, een vrouw komt hem tegemoet, in de achtergrond loopt een tennisser rond met een parasol, een jongeman staat klaar om een bal af te vuren, nog iemand anders keert terug naar de achterlijn. Het beeld past perfect bij de muziek, want Sei Note barst van de details. 

Op de tracklist: twee nummers die samen één doorlopende compositie vormen. In beide delen wordt een beperkt aantal korte muzikale ideeën procesmatig herhaald. De minimalistische traditie indachtig betekent procesmatig niet hetzelfde als regelmatig: de instrumenten lijken wel een eigen maat te volgen, een eigen leven te leiden. Soms houden ze elkaar in de gaten en lopen ze zij aan zij. Dan weer steken ze voorbij, vallen ze aan, vallen ze uit.

Cacciapaglia schreef het stuk voor vier stemmen, computer en orkest. We horen een piano, bleeps, marimba's, vocalen, blazers, strijkers... Een rist aan protagonisten, elk op hun eigen planeet. Immer prikkelend, nooit chaotisch. Het resultaat: een ritmische hoogmis. De som der delen: een bom van energie.

Snorkelen tussen subs.

Vervormd licht.

Dieper dan diep, bodemloze dialectiek.

Bekende structuren, besmeurde texturen.

Heen en weer dubbend.

Techno-no-techno.

Fanfares: elke keer word ik erdoor uit mijn lood geslagen. Op een halfbakken pensenkermis in Vresse-sur-Semois, op de opening van een nieuw café in Lichtervelde of zelfs, waar ik het nooit verwacht: de kerstmarkt op de Anspachlaan te Brussel, ze doen het me elke keer. Niet door de ritmesectie, noch de matige trompetsolo’s of de ‘goed gevonden’ herwerkingen van bekende popsongs, maar door het goddelijke geluid van koperblazers die samen een toon aanhouden. Het geluid van de hemel, moet het zijn.

Of Charlie Hadens en Carla Bleys ensemble op Ballad Of The Fallen als een fanfare kan bestempeld worden? Ik heb er geen idee van. Belangrijker: het album opent met de schitterende treurmars "Els Segadors", waarin het bovenbeschreven geluid meteen hoogtij viert. Het absolute hoogtepunt - op het niveau van het geluid én het hele album - volgt enkele nummers verder in "Silence", dat opent met glorieus koperblazerssamenspel, dat iets na halfweg hartverscheurend wordt doorbroken door een trompetsolo van Don Cherry, om erna uit te monden in het zalvende pianospel van Bley.

Maar ook tussen en na deze twee nummers passeerde heel wat moois: het up-tempo "If You Want To Write Me" is één van de beste dansbare big bandcomposities die ik ooit hoorde, de wiegende arrangementen en zoete progressie in het midden van "The People Will Never Be Defeated" zijn onversneden hartenbreukmateriaal en "La Pasionara" een absoluut totaalspektakel.

De aandachtige lezer merkte het reeds op: vanwaar de Spaanse en militante titels op deze big bandplaat? Haden en Bley kaarten onderdrukking en gebrek aan rechtvaardigheid aan, en in het bijzonder Reagans Latijns-Amerikaanse beleid in de jaren tachtig. Zo is "The People Will Never Be Defeated" een herwerking van een Chileense vrijheidsstrijdershymne en het titenummer een El Salvadoraans volkslied. Het resultaat is een groot, melancholisch album met clair-obscurtinten, enerzijds complex, anderzijds eenvoudig en strijdbaar. Ik ontdekte ermee dat treurmarsjazz mijn lievelingsjazz blijkt te zijn.

Ergens op het kruispunt van Ambient en Folk treffen we Es’ Sateenkaarisuudelma. In het korte openingsnummer wordt de titel van het album enkele malen gezongen, een zoetgevooisde mantra die het smaakpalet neutraliseert. Zo glijden we onbevangen “Sateenkaarisuudelma II” binnen en worden we ondergedompeld in een warm bad van snaarinstrumenten (cello, gitaar, viool) die overal en nergens naartoe gaan, exact zoals het hoort.

Dan is het tijd voor wat psychedelica met “Sateenkaarisuudelma III”. Weg met die snaarinstrumenten, hier met dat keyboard en dronen maar. Ik herneem de metafoor van het warme bad. Onze blik valt op de bodem, op het ronde rooster van de afvoer. In het midden van het rooster: een moer. De moer glanst dof en heeft een ongelijk oppervlak waar duizenden putjes in zitten, nog net te ontwaren met het menselijk oog. Eén specifiek putje trekt onze aandacht vanwege een minuscule roestvlek. De vlek doet denken aan de planeet Mars. We kijken er zo lang naar dat we verschillende kleurschakeringen beginnen onderscheiden, een heus spectrum van vermiljoen tot ossenbloedrood. De tinten dansen voor onze ogen, het lijkt wel water. Een nieuw warm bad. Wow, deze track gaat diep.

Fade out, terug naar de realiteit. Zuivere pianotoetsen, zacht gitaarwerk, het ruisen van golven. Alweer water! We laten ons meedrijven op de new age vibes van “Harmonia, Rakkautta” en beginnen aan een nieuwe trip, heerlijk hallucinerend in stralend licht.

Tot zover deel één van de plaat. De parten “Maailmankaari” en “Pianokaari” laat ik graag aan uw persoonlijke verbeelding over. Eén ding is zeker: dit is geestverruimend materiaal van de bovenste plank.

Mirage's gelijknamige album stond al enkele maanden op mijn radar. Toch kwam ik er pas toe ernaar te luisteren toen het kwik voor het eerst boven de vijfentwintig klom. Het universum aan het werk want dit is muziek voor buiten: een release vol bolle bassen en poppy melodieën, gemaakt voor dagen die allergisch zijn aan lange mouwen.

Opener “Conti” schetst meteen het plaatje: een warme avond, in de niet-al-te-verte weerklinkt muziek van een club. Plotsklaps beschik je over lang gestijld zwart haar. Het glanst en reflecteert het rood van de verkeerslichten op de boulevard. Over een funky beat schuifel je voorwaarts, begeleid door vocals à la Prince op een stoutmoedige dag. Naarmate het nummer vordert, evolueert de zangstijl naar gecroon in auto-tune. Een voorsmaakje van hoe Mirage vlot tussen Pop en Funk laveert.     

Ook bij opvolger “Olha, Que Linda” is het prijs. De instrumental is een slo-mo twinkelaar zoals Dam-Funk ze al eens durft te maken, terwijl het gezang wat Tame Impala aandoet. “Os Bons!” titel en beweeglijkheid brengen Braziliaans ritmegevoel voor de geest,  “Beelzebub” is opgepompte vlezige Synth Funk, VHS vibes ten top.  

“Ain’t No Stopping Us Now” geeft de gelenheid even op adem te komen alvorens de Trap-achtige percussie van “Satin” de boel weer in gang zet. “Never Come Home” heeft jengelende gitaren en een pianobreak die zo pretentieloos is dat het aandoenlijk wordt. Afsluiter van dienst is “Natalya”, die op drie minuten van de eindmeet onverwachts de adrenaline doet pompen. Het wordt een mooie zomer.

Met permissie! Ze hadden deze compilatie om het even welke titel kunnen geven! ‘Brussels’… Er staat godbetert één nummer van de hand van een Belgische band op! Boerenbedrog is het! Tot zover mijn frustraties over bovenstaand kleinood. Eén keer ingeleid door de jingle van Foxx – ik zou het muzikanten willen aanraden, een plaat beginnen met een jingle – vertrekt een buitengewone excursie met dit tijdsdocument als reisgids. En dat tweede nummer! Een toekomstige openingsdans, een buitenaardse ballade, de slow waar ik altijd van droomde. Ik herhaalde het zowaar tweeënvijftig keer! Mijn hospita werd gek! En ik maar zingen! Gelukkig kon ik het na een poos enigszins achter me laten, want er lag nog heel wat moois op mijn pad. Het betere werk in wat men Post-punk noemt (The Names, A Certain Ratio, Kevin Hewick & New Order), Minimalisme (Gavin Bryars, Michael Nyman), synthesizerexploraties, Duitse Synth-pop en een interview begeleid door Satie. Ik schudde even aan een sneeuwglobe, en zag een bonte stoet uit 1980 passeren.