Wat draait men heden ten dage toch in de kaneelbroodjes te Göteborg? Hoe kan het dat de voertaal in mijn platenkast de laatste jaren Zweeds werd? Blod, Enhet För Fri Musik, Arv & Miljö, om nog maar te zwijgen van Astrid Øster Mortensen (dat debuutalbum, een album te prachtig om een column aan te wijden). De Hoorn des overvloeds, die vindt men tegenwoordig in Sverige.

Tot nog toe is Treasury of Puppies’ Mitt Stora Nu het Walhalla van dit kalenderjaar, uitgebracht door Göteborgs hofleverancier Discreet Music. Net als de andere ‘contemporary homemade music from Sweden’ (zie de liner notes), waait er doorheen het album een ontwapenende, eerlijke en frisse DIY-esthetiek, die het geheel een documentair en persoonlijk karakter meegeeft. Het duo zingt grotendeels in het Zweeds en de nummers variëren van vierkante Post-punk ("Dödens Soffa" – Devo, maar dan een kwart trager gespeeld en in een slaapkamer opgenomen) tot dromerige Minimal wave spoken word ("Bränna, Känna" - een stripped down versie van Young Marble Giants) en Ambient anthems ("Skriv När Du Är Hemma" – Aphex Twin, maar liever).

Het is muziek die klinkt alsof ze gevangen werd in de dop: weerbarstig en vol leven, voordat ze tot stilstand kwam en overrijp werd.

Ik had nog nooit van K Means gehoord tot Batu, het type DJ dat je perceptie van tijd en ruimte binnenstebuiten keert, haar omschreef als iemand waarmee men maar beter rekening houdt achter de decks. Voeg daar maandelijkse shows op Rinse en Noods aan toe en ik had voldoende aanbevelingsbrieven gezien voor een stap in het duister. Richting Soundcloud dus, waar mijn oog op een mix voor Mantissa valt.

Die is in K Means’ eigen woorden geïnspireerd op een dagdroom waarbij ze op weg is naar een feest. En cours de route trekt een glinsterend meer haar aandacht. Ze valt in slaap naast het water en als ze enkele uren later wakker wordt, is het ochtend. Vogels fluiten en K Means hervat haar weg naar het feest om er, eens aangekomen, te constateren dat ze geen schoenen blijkt te dragen. Gelukkig is de grond er warm en zacht, bijna sensueel.

Er is iets van aan. De mix baadt geregeld in een zwoele flou – OMG die Kush Jones track - terwijl de club nooit ver weg is. Van Roza Terenzi’s diepe Ghetto House tot een gepitchte Grime instrumental van Rick Shiver (wat?)… Alles stuwt lekker voorwaarts en de energie ligt hoog. Kan ook moeilijk anders aangezien K Means er een slordige dertig nummers door draait op goed een uur tijd. Valt ook op: een haarscherp aanvoelen voor wat de kern van die individuele nummers bepaalt, en wat een volgende track kan aanvullen om de boel in een nieuwe doch coherente richting te sturen. Zo creëert K Means microcosmossen in een tijdspanne van pakweg drie nummers, om dan weer een volgend wereldje te scheppen. Materiaal voor liefhebbers van non-binaire bass music.

De coverfoto van Sei Note In Logica toont drie naast elkaar liggende tennisterreinen. Het gonst er van de activiteit. Iemand gaat zo een bal oprapen, wat verderop wacht een speler geconcentreerd een return af, een man inspecteert het net, een vrouw komt hem tegemoet, in de achtergrond loopt een tennisser rond met een parasol, een jongeman staat klaar om een bal af te vuren, nog iemand anders keert terug naar de achterlijn. Het beeld past perfect bij de muziek, want Sei Note barst van de details. 

Op de tracklist: twee nummers die samen één doorlopende compositie vormen. In beide delen wordt een beperkt aantal korte muzikale ideeën procesmatig herhaald. De minimalistische traditie indachtig betekent procesmatig niet hetzelfde als regelmatig: de instrumenten lijken wel een eigen maat te volgen, een eigen leven te leiden. Soms houden ze elkaar in de gaten en lopen ze zij aan zij. Dan weer steken ze voorbij, vallen ze aan, vallen ze uit.

Cacciapaglia schreef het stuk voor vier stemmen, computer en orkest. We horen een piano, bleeps, marimba's, vocalen, blazers, strijkers... Een rist aan protagonisten, elk op hun eigen planeet. Immer prikkelend, nooit chaotisch. Het resultaat: een ritmische hoogmis. De som der delen: een bom van energie.

Snorkelen tussen subs.

Vervormd licht.

Dieper dan diep, bodemloze dialectiek.

Bekende structuren, besmeurde texturen.

Heen en weer dubbend.

Techno-no-techno.

Fanfares: elke keer word ik erdoor uit mijn lood geslagen. Op een halfbakken pensenkermis in Vresse-sur-Semois, op de opening van een nieuw café in Lichtervelde of zelfs, waar ik het nooit verwacht: de kerstmarkt op de Anspachlaan te Brussel, ze doen het me elke keer. Niet door de ritmesectie, noch de matige trompetsolo’s of de ‘goed gevonden’ herwerkingen van bekende popsongs, maar door het goddelijke geluid van koperblazers die samen een toon aanhouden. Het geluid van de hemel, moet het zijn.

Of Charlie Hadens en Carla Bleys ensemble op Ballad Of The Fallen als een fanfare kan bestempeld worden? Ik heb er geen idee van. Belangrijker: het album opent met de schitterende treurmars "Els Segadors", waarin het bovenbeschreven geluid meteen hoogtij viert. Het absolute hoogtepunt - op het niveau van het geluid én het hele album - volgt enkele nummers verder in "Silence", dat opent met glorieus koperblazerssamenspel, dat iets na halfweg hartverscheurend wordt doorbroken door een trompetsolo van Don Cherry, om erna uit te monden in het zalvende pianospel van Bley.

Maar ook tussen en na deze twee nummers passeerde heel wat moois: het up-tempo "If You Want To Write Me" is één van de beste dansbare big bandcomposities die ik ooit hoorde, de wiegende arrangementen en zoete progressie in het midden van "The People Will Never Be Defeated" zijn onversneden hartenbreukmateriaal en "La Pasionara" een absoluut totaalspektakel.

De aandachtige lezer merkte het reeds op: vanwaar de Spaanse en militante titels op deze big bandplaat? Haden en Bley kaarten onderdrukking en gebrek aan rechtvaardigheid aan, en in het bijzonder Reagans Latijns-Amerikaanse beleid in de jaren tachtig. Zo is "The People Will Never Be Defeated" een herwerking van een Chileense vrijheidsstrijdershymne en het titenummer een El Salvadoraans volkslied. Het resultaat is een groot, melancholisch album met clair-obscurtinten, enerzijds complex, anderzijds eenvoudig en strijdbaar. Ik ontdekte ermee dat treurmarsjazz mijn lievelingsjazz blijkt te zijn.

Ergens op het kruispunt van Ambient en Folk treffen we Es’ Sateenkaarisuudelma. In het korte openingsnummer wordt de titel van het album enkele malen gezongen, een zoetgevooisde mantra die het smaakpalet neutraliseert. Zo glijden we onbevangen “Sateenkaarisuudelma II” binnen en worden we ondergedompeld in een warm bad van snaarinstrumenten (cello, gitaar, viool) die overal en nergens naartoe gaan, exact zoals het hoort.

Dan is het tijd voor wat psychedelica met “Sateenkaarisuudelma III”. Weg met die snaarinstrumenten, hier met dat keyboard en dronen maar. Ik herneem de metafoor van het warme bad. Onze blik valt op de bodem, op het ronde rooster van de afvoer. In het midden van het rooster: een moer. De moer glanst dof en heeft een ongelijk oppervlak waar duizenden putjes in zitten, nog net te ontwaren met het menselijk oog. Eén specifiek putje trekt onze aandacht vanwege een minuscule roestvlek. De vlek doet denken aan de planeet Mars. We kijken er zo lang naar dat we verschillende kleurschakeringen beginnen onderscheiden, een heus spectrum van vermiljoen tot ossenbloedrood. De tinten dansen voor onze ogen, het lijkt wel water. Een nieuw warm bad. Wow, deze track gaat diep.

Fade out, terug naar de realiteit. Zuivere pianotoetsen, zacht gitaarwerk, het ruisen van golven. Alweer water! We laten ons meedrijven op de new age vibes van “Harmonia, Rakkautta” en beginnen aan een nieuwe trip, heerlijk hallucinerend in stralend licht.

Tot zover deel één van de plaat. De parten “Maailmankaari” en “Pianokaari” laat ik graag aan uw persoonlijke verbeelding over. Eén ding is zeker: dit is geestverruimend materiaal van de bovenste plank.

Mirage's gelijknamige album stond al enkele maanden op mijn radar. Toch kwam ik er pas toe ernaar te luisteren toen het kwik voor het eerst boven de vijfentwintig klom. Het universum aan het werk want dit is muziek voor buiten: een release vol bolle bassen en poppy melodieën, gemaakt voor dagen die allergisch zijn aan lange mouwen.

Opener “Conti” schetst meteen het plaatje: een warme avond, in de niet-al-te-verte weerklinkt muziek van een club. Plotsklaps beschik je over lang gestijld zwart haar. Het glanst en reflecteert het rood van de verkeerslichten op de boulevard. Over een funky beat schuifel je voorwaarts, begeleid door vocals à la Prince op een stoutmoedige dag. Naarmate het nummer vordert, evolueert de zangstijl naar gecroon in auto-tune. Een voorsmaakje van hoe Mirage vlot tussen Pop en Funk laveert.     

Ook bij opvolger “Olha, Que Linda” is het prijs. De instrumental is een slo-mo twinkelaar zoals Dam-Funk ze al eens durft te maken, terwijl het gezang wat Tame Impala aandoet. “Os Bons!” titel en beweeglijkheid brengen Braziliaans ritmegevoel voor de geest,  “Beelzebub” is opgepompte vlezige Synth Funk, VHS vibes ten top.  

“Ain’t No Stopping Us Now” geeft de gelenheid even op adem te komen alvorens de Trap-achtige percussie van “Satin” de boel weer in gang zet. “Never Come Home” heeft jengelende gitaren en een pianobreak die zo pretentieloos is dat het aandoenlijk wordt. Afsluiter van dienst is “Natalya”, die op drie minuten van de eindmeet onverwachts de adrenaline doet pompen. Het wordt een mooie zomer.

Met permissie! Ze hadden deze compilatie om het even welke titel kunnen geven! ‘Brussels’… Er staat godbetert één nummer van de hand van een Belgische band op! Boerenbedrog is het! Tot zover mijn frustraties over bovenstaand kleinood. Eén keer ingeleid door de jingle van Foxx – ik zou het muzikanten willen aanraden, een plaat beginnen met een jingle – vertrekt een buitengewone excursie met dit tijdsdocument als reisgids. En dat tweede nummer! Een toekomstige openingsdans, een buitenaardse ballade, de slow waar ik altijd van droomde. Ik herhaalde het zowaar tweeënvijftig keer! Mijn hospita werd gek! En ik maar zingen! Gelukkig kon ik het na een poos enigszins achter me laten, want er lag nog heel wat moois op mijn pad. Het betere werk in wat men Post-punk noemt (The Names, A Certain Ratio, Kevin Hewick & New Order), Minimalisme (Gavin Bryars, Michael Nyman), synthesizerexploraties, Duitse Synth-pop en een interview begeleid door Satie. Ik schudde even aan een sneeuwglobe, en zag een bonte stoet uit 1980 passeren.

Ieder die zich een kameraad van J.D. Emmanuel noemt, reken ik graag tot mijn persoonlijke vriendenkring. Geen zorgen als die naam niet bekend in de oren klinkt. Maar als hij wel een belletje doet rinkelen, beginnen wierook en andere New age-aroma’s mogelijk zoetjesaan binnen te dringen. Ik was alleszins klaar voor een enkele reis, eindstation: Nirvana. Wie zou ook iets anders verwachten met een album cover waarop één van de natuurelementen woelig tekeergaat? En een titel waarin zowel het woord ‘healing’ als ‘Rana’ (Sanskriet voor zonne-adem) voorkomt? Geen twijfel mogelijk: ik was luttele seconden verwijderd van een geheelde ziel, van herboren worden in hemelse zachtheid.

De realiteit was anders. Eerder dan omringd door eeuwig licht bevond ik me op een zwaarmoedige, donkere plek. Laag gezang. Synths die de sfeer oproepen van een kerk, nadat je binnenschuifelde en de deur zich achter je sloot. Sektarisch. Bezwerend. Dit album was een iets andere trip dan ik voor ogen had. Minder kleurrijk en een pak minder wollig. Maar: de beste trips beslissen zelf wel waar ze je mee naartoe nemen, in plaats van omgekeerd.

Het gezang wordt intenser, het geluid alterneert tussen klassieke en Oosterse motieven. Na zowat dertig minuten – de volledige boxset duurt een slordige 3,5 uur– fadet een tot dan toe permanent laagvliegende drone traagjes uit. De sfeer wordt minder zwaar. Eerste track “Sirius” nadert het einde en het lijkt erop dat noten behoedzamer aangeslagen worden, dat tonen zachter worden. Zie ik daar wat licht achter de wolken?

Track twee (“Celestial Lake”) blijkt ook van plechtige komaf. Maar met iets minder nadruk op baszang en dito drones voelt alles al een pak minder massief aan. Er zijn duidelijk dingen aan het veranderen, the light is real! En dan, na niet minder dan vierentachtig minuten, vind ik vrede tijdens “Mountain Fragrance”. De sacrale sfeer wordt ingeruild voor ambient in majeur, warme tonen glijden zacht over elkaar op een manier die doet denken aan dat andere hoogtepunt van gloedvolle drone: David Behrmans On The Other Ocean.

En dit is nog maar het begin, zo blijkt, want met “Across Clouds Of Distance Past” krijg ik een rijkelijke portie van de meest utopische New age voorgeschoteld. Alles is zo zacht dat het me niet zou verbazen als het nummer werd opgenomen in één van de cumuli waarnaar de titel zonder enige twijfel verwijst. In de verte detecteer ik af en toe een hint van strijker of, nog sporadischer, een hoge noot, net hoorbaar doch nooit voldoende concreet om het audiodons van deze droom te doorboren. Mon dieu, wat een plezier. Op dit punt ben ik ronduit aan het transcenderen in mijn woonkamer.

Net wanneer ik het plan opvat om mijn voornaam te veranderen in Ayushman - of misschien toch Vrishank? - brengt een mannenstem me terug naar de aarde. De stem heft een verhaal aan over motten. Wacht wat? Effectief: wintermotten, een mottensoort wier leven niet langer duurt dan één winterseizoen. Op een dag komen ze in contact met zomermotten. Die hebben het over een wereld vol kleuren, vol warmte... De wintermotten geloven er niets van, omdat ze enkel de koude en grauwheid van de winter kennen.

Randall McClellan gebruikt de dieren als mot-a-foor (excuus) voor wat er allemaal mogelijk wordt eens je je openstelt, eens je begint te geloven in meer. Hij doet dat in een 47-minuten durende lezing die prachtig het New age-gedachtengoed illustreert. En zo zorgen zijn woorden ervoor dat een trip als The Healing Music Of Rana nog net dat extra beetje specialer wordt.

Een feest, ergens in de hoogdagen van dubstep. Ik kijk rond en merk Pearson Sound - toen nog Ramadanman - op. Hij staat front of stage, met zijn rug tegen een immens grote speaker aangeleund, oordoppen in, ogen gesloten. Eerder dan de muziek te horen, leek het erom te gaan ze te voelen.

Ik had al eerder zitten mijmeren over de parallellen tussen rave en religie. Over de opstelling waarbij een DJ hoog uittorent boven een bende dansers als een priester in zijn preekstoel. Of over het rituele bezoek aan de club, net zoals gelovigen wekelijks hun tempel opzoeken. Tijdens het gadeslaan van Ramadanman besefte ik echter dat dit geen infantiel gedweep met uitgaan was, het soort dat een decennium eerder cliché oneliners voortbracht als “God is a DJ”. Wat ik zag was geen religie, maar meditatie. Het was geen laagje vernis, maar een gevoel.

Ik ben niet 100% zeker, maar ik geloof graag dat deze mix van Forest Drive West dat gevoel benadert. Het is een bedachtzaam, coherent geheel dat zich geduldig een weg baant van diepe Techno Dancehall naar dodelijk efficiënte Junglemutaties. Een rijke denkoefening in Dub voor mensen die lage vibraties hoog aanschrijven.

Op een dag kreeg ik een zipfile toegestuurd met één enkel begeleidend zinnetje: “Hier moet je naar luisteren: een sneeuwopera van een gast die op een Eskimo lijkt.” De Eskimo in kwestie bleek een Nanai te zijn, een volk dat in het meest oostelijke deel van Siberië woont. Hij heet Kola Beldy en zijn levensverhaal leest als een Hollywoodfilm.

Niet lang na zijn geboorte wordt Kola wees, en alsof dat nog niet erg genoeg is, begint hij van de weeromstuit heel hard te stotteren. Op amper dertienjarige leeftijd loopt hij weg van huis. Hij liegt zich het leger binnen, raakt er zijn stotter kwijt en verbaast vervolgens vriend en vijand met zijn prachtige stem. Beldy combineert zijn legertaken met lessen aan de muziekschool. Daarbij verwaarloost hij zijn militaire missies geenszins want hij wordt met meerdere medailles gedecoreerd, waaronder the order of the Patriotic war for the liberation of Korea. In 1957 neemt hij deel aan een wedstrijd voor jonge muzikanten. Hij wint en trekt zo de aandacht van het ministerie van cultuur in Moskou. Vanaf dat moment neemt Kola’s carrière een rotvaart: niet minder dan drie decennia lang beleeft hij succes on the road.

Maar terug naar de muziek. White Island hoort zonder twijfel thuis in de categorie Opera. Het album bestaat niet uit songs maar uit acts, waarvan het gros gekenmerkt wordt door Kola’s grandioze gezang. Je hebt maar weinig verbeelding nodig om onze Nanaivriend voor je te zien, op de bühne van één van Moskou’s meest gerespecteerde huizen.

De titels van de acts zitten ook best snor. Zo is er "Strange Girls", "My Little Reindeer" of "Toasting Song". En om het feest compleet te maken is de muziek bij tijden bijzonder funky. De bescheiden productiekwaliteit van "A Hunter" en "My Darling" resulteert bijvoorbeeld in een stuiterende lo-fi swagger die wat aan Ariel Pink doet denken. Afsluiter van het album is "Fisher’s Song": in de verste verte geen grande finale zoals het een opera betaamt, wel een groovy meezinger die niet zou misstaan bij de eindgeneriek van een Aziatische 80’s film. Een slot dat perfect in lijn ligt met de heerlijke waanzin die White Island heet.