Ik herinner het me nog goed, de eerste keer dat Thomas Bush me ter ore kwam. Het gebeurde tijdens één van Carla Dal Forno’s NTS radioshows - een maandelijkse afspraak voor mij, op het middaguur van de eerste dinsdag van de maand. Dal Forno’s uitzendingen zijn van het tere, dromerige soort, en steeds doortrokken met het nodige experiment. Menig ontdekking heb ik aan haar te danken, menig middagslaap luidde ze in.
Bush’ Preludes brengt mij terug naar te lange, melancholische, saaie zomers in de voorstad. Een gevoel dat ik (tot mijn spijt) jaren moest missen, maar nu plots weer door begon te schemeren. Zo werd Preludes mijn zomersoundtrack voor lege dagen, apathisch door de woonkamer schuifelend, afgemat door de hitte in een broeierig appartement.
De nummers zijn zuinig opgebouwd, gekenmerkt door nabij-, oprechtheid en DIY-geprul. Jangle, lo-fi indie en folkinvloeden zweven over Talk Talk-achtige weemoed, terwijl Bush’ stem doet denken aan andere slaapkamercoryfeeën als Ignatz of Jandek. Moge de zomer leeg en traag zijn.
De zomer is nog maar goed halfweg en daar worden al prijzen uitgedeeld, ten huize Naakt In Bad?? We horen u tot hier fronsen. Maar bedenk: wat baat een zonnige soundtrack eens bomen hun bladeren beginnen verliezen? Neen, het ijzer dient gesmeed als het heet is! Roer dus de trom en blaas de klaroen, want dit zijn de zomerhits van het jaar:
All-round winnaar:
Opvolgers:
• Categorie ‘Open Air’ (Gouden Panch 2022):
Nick León - “Xtasis Feat DJ Babatr (Pearson Sound remix)”
• Categorie ‘Meezinger’ (Gouden Kampvuur 2022):
• Categorie ‘Afkoeling’ (Gouden Airco 2022):
Civilistjävel! - “A2”
• Categorie ‘Middeleeuwen’ (Gouden Maliënkolder 2022):
Venediktos Tempelboom - “Quackery”
• Categorie ‘Herontdekt’ (Gouden Tand 2022):
De hoogzomer vraagt om Dub. Het slome tempo, de hypnotiserende melodieën, zware bassen en wegslingerende geluidseffecten als luchtspiegelingen, geen enkel genre belichaamt mijn lievelingsseizoen beter. Nu, we kunnen richting de klassiekers gaan (The Upsetters, King Tubby, Lee “Scratch” Perry, The Arabs, Scientist, …), die allen (in tegenstelling tot sommige andere genres!) zeer terecht als klassiek mogen beschouwd worden, of we kunnen naar de rafelranden van het Dub-genre gaan. Dub leent zich immers uitermate tot experiment, en om naast de reeds betreden paden binnen het genre te manoeuvreren.
Dat moet ook Eric Lou Root gevoeld hebben, een Nederlandse tiener die in 1987 Don’t Worry inblikte. De legende wil dat Roots moeder de plaat liet persen als geschenk voor haar zoon, maar die vond dat de muziek nog niet volstond om op vinyl uit te brengen, en hield bijgevolg de zes exemplaren voor zich. Hoe de platen alsnog het daglicht zagen is me een raadsel, maar wat een geluk dat Eric ze alsnog met ons deelde: Don’t Worry is een ongelofelijk, bont geschakeerd, uniek en genre-overschrijdend album.
Er bestaat wat verwarring over wat juist de A- en de B-kant is, maar wij gaan ervan uit dat de A-kant de kant is die begint met een uitvoerig instrumentaal deel (omdat de meeste bronnen daarop wijzen). Die zet meteen de toon voor wat volgt: een dubby lo-fi trip met steeds transformerende baslijnen, kleurrijk psychedelische Yamaha DX-7 synths, far-out geluidseffecten, chaotische overgangen, en dromerige, naïeve zang. Heel het album is opgenomen als een lang uitgesponnen jam die de verschillende nummers organisch in elkaar laat overvloeien, en maakt het zo moeilijk om er bepaalde songs uit te lichten (er is ook tracklist, noch tijdsaanduiding voor handen). Integrale luisterbeurten zijn dus aangeraden.
Bovenal is Don’t Worry voor mij een ode aan de verbeelding. Muziek kan een eindeloos aantal vormen aannemen, de meest wonderlijke amalgamen kunnen overal en altijd ontstaan. Soms zorgt een tiener in zijn slaapkamer daarvoor.
Okergele drones.
Schimmen in de hitte.
Anticipatie.
Een vreemde karavaan.
"Zoote Pointe" verandert vlot van gedaante, van Funk naar Ambient en terug. Doet wat denken aan een LSD-trip op een warme dag, met alle onderhoudende verwarring van dien.
Of ‘Droner Kebab’ een goede naam zou zijn voor een pitazaak uitgebaat door Stars of The Lid? Ik zou het niet weten. Maar ik weet wel dat Christian Droppik zowat mijn favoriete droner van de laatste 10 jaar is. Droppik vormt samen met Katie Rich het onovertroffen Brannten Schnure, en liet dit jaar als Läuten Der Seele zijn eerste solo-album optekenen.
Net als op de Brannten Schnure-releases blinkt Droppik uit in het maken van collage- en droneminiatuurtjes. Waar men binnen laatstgenoemd genre eerder lang uitgesponnen, trage nummers verwacht, eigent hij zich de kunst toe om binnen het bestek van vier minuten even veel suspens en rijkdom op te bouwen. Of dit afbreuk doet aan het genre? Absoluut niet, en moge het ter inspiratie dienen voor droners aller lande!
Läuten Der Seeles debuut is ook op albumniveau een sublieme collage: Droppik klinkt gevarieerder dan ooit. Mineur (“Irres Flackern vor den Altglascontainern”) en majeur (“Das Biotop im Traum und in der Wirklichkeit”, ongetwijfeld de dronezomerhit van 2022) wisselen elkaar achteloos af, verloren gewaande muziekdozen (“Die Welt durchs grüne Glas”) spelen ten dans met oude reclame-jingles (“Millionen Nachtigallen schlagen”). Of dit de coherentie van het album in het gevaar brengt? Ongetwijfeld niet: bovenal blijft Droppiks werk gekenmerkt door iets ongrijpbaars melancholisch en suggestiefs, wat alles tot een wonderlijk universum bindt. Moge het voor eeuwig uitdijen.
November 2020. Uit het niets verschijnt een pay-what-you-want album vol duistere R&B. Getekend: Dawuna, tot dan toe nobel onbekend. Het verhaal deed me wat denken aan House Of Balloons, de release waarmee The Weeknd zijn debuut maakte. Enerzijds omdat die ook als gratis download de wereld ingestuurd werd, maar vooral omdat “What You Need” - het enige nummer op HOB dat me écht kon bekoren – in een soortgelijke donkere esthetiek baadt die je niet standaard met R&B associeert.
Tot zover de parallellen, want laat het duidelijk zijn: Glass Lit Dream is ho-pen veelzijdiger dan The Weeknds eerste worp. Dit is persoonlijke, zwaarmoedige Soul: een album van de nacht zonder de -club, ergens landend tussen D’Angelo’s gospels, Tirzah’s discretie en Space Afrika’s voorliefde voor hoekjes waar maar weinig licht valt. Dit is R&B die niet blink-blinkt: op de cover geen verheerlijkte held, wel een bewust gepixelde foto van iemand die de muziek liever voor zich laat spreken. Doorheen het album doorloop je dan ook heel wat instrumentale passages met veel aandacht voor sonisch experiment. Belletjes rinkelen zacht onder ruis, een vocale track mondt uit in aquatische Ambient en hoor die synths in “The Ape Prince” eens aanzwellen, rond 4 minuten 25.
Als je tot nu toe allergisch was aan R&B omwille van het gekweel, de oppervlakkigheid/eenvoud of de bladgouden glans, volg Dawanu dan maar naar het holst van de nacht, de onderbuik van het genre in. Tijd om je beeld bij te stellen.
Gastcolumn door Beyt Al Tapes:
This is ‘true’ music, a record I’ve found in the best record shop I’ve ever been: Het Leger Des Heils in Brussels. She is a somewhat obscure figure from the early 2000’s Belgian Freak Folk Scene that I stumbled upon through the release by Ignatz and Gerard Herman. She has a non-binary voice, long hair and a beard (!!!), and was a vanguard — I suppose, there’s not many information available, and most info on Discogs is in Vlamisch, an isolated language I don’t master as digital native. Her name is Jan De Wilde, or ‘Joan The Wild’, if you could even translate it. The songs have a ring towards the mid-sixties (think Robert Zimmerman on his early bootlegs), but lack the positive, utopian vibe of that era. The sound is outstandingly lo-fi in its sarcastic, morbid, central European vibe. Killer song is "De Boeman", which — upon copy-pasting the lyrics into Linguee — is obviously a poetic criticism of the notorious blackface rituals in Belgium. My personal favorite, in between the micro-moments of sublime pleasure, is "Loebeke", a slow 7/8th rhythm based song that recalls Vlamisch ethnic music. I found out Loebeke is a small Belgian village where nothing happens, and is featured on a later, more classical oriented song by her, dubbed "Aaigem" — by the way: -gem and -beke mean ‘shithole’ apparently. Belgian etymology is a strange thing; I always wondered why Lomax forgot the region to field-record… One point of a criticism: the song "Joke" is a song that sounds funny, but is not at all a fun thing (and a mid-level pun) and a cheap try to make a hit. For the rest: highly recommended, I hope there will be a re-press soon.
Wat draait men heden ten dage toch in de kaneelbroodjes te Göteborg? Hoe kan het dat de voertaal in mijn platenkast de laatste jaren Zweeds werd? Blod, Enhet För Fri Musik, Arv & Miljö, om nog maar te zwijgen van Astrid Øster Mortensen (dat debuutalbum, een album te prachtig om een column aan te wijden). De Hoorn des overvloeds, die vindt men tegenwoordig in Sverige.
Tot nog toe is Treasury of Puppies’ Mitt Stora Nu het Walhalla van dit kalenderjaar, uitgebracht door Göteborgs hofleverancier Discreet Music. Net als de andere ‘contemporary homemade music from Sweden’ (zie de liner notes), waait er doorheen het album een ontwapenende, eerlijke en frisse DIY-esthetiek, die het geheel een documentair en persoonlijk karakter meegeeft. Het duo zingt grotendeels in het Zweeds en de nummers variëren van vierkante Post-punk ("Dödens Soffa" – Devo, maar dan een kwart trager gespeeld en in een slaapkamer opgenomen) tot dromerige Minimal wave spoken word ("Bränna, Känna" - een stripped down versie van Young Marble Giants) en Ambient anthems ("Skriv När Du Är Hemma" – Aphex Twin, maar liever).
Het is muziek die klinkt alsof ze gevangen werd in de dop: weerbarstig en vol leven, voordat ze tot stilstand kwam en overrijp werd.
Ik had nog nooit van K Means gehoord tot Batu, het type DJ dat je perceptie van tijd en ruimte binnenstebuiten keert, haar omschreef als iemand waarmee men maar beter rekening houdt achter de decks. Voeg daar maandelijkse shows op Rinse en Noods aan toe en ik had voldoende aanbevelingsbrieven gezien voor een stap in het duister. Richting Soundcloud dus, waar mijn oog op een mix voor Mantissa valt.
Die is in K Means’ eigen woorden geïnspireerd op een dagdroom waarbij ze op weg is naar een feest. En cours de route trekt een glinsterend meer haar aandacht. Ze valt in slaap naast het water en als ze enkele uren later wakker wordt, is het ochtend. Vogels fluiten en K Means hervat haar weg naar het feest om er, eens aangekomen, te constateren dat ze geen schoenen blijkt te dragen. Gelukkig is de grond er warm en zacht, bijna sensueel.
Er is iets van aan. De mix baadt geregeld in een zwoele flou – OMG die Kush Jones track - terwijl de club nooit ver weg is. Van Roza Terenzi’s diepe Ghetto House tot een gepitchte Grime instrumental van Rick Shiver (wat?)… Alles stuwt lekker voorwaarts en de energie ligt hoog. Kan ook moeilijk anders aangezien K Means er een slordige dertig nummers door draait op goed een uur tijd. Valt ook op: een haarscherp aanvoelen voor wat de kern van die individuele nummers bepaalt, en wat een volgende track kan aanvullen om de boel in een nieuwe doch coherente richting te sturen. Zo creëert K Means microcosmossen in een tijdspanne van pakweg drie nummers, om dan weer een volgend wereldje te scheppen. Materiaal voor liefhebbers van non-binaire bass music.
De coverfoto van Sei Note In Logica toont drie naast elkaar liggende tennisterreinen. Het gonst er van de activiteit. Iemand gaat zo een bal oprapen, wat verderop wacht een speler geconcentreerd een return af, een man inspecteert het net, een vrouw komt hem tegemoet, in de achtergrond loopt een tennisser rond met een parasol, een jongeman staat klaar om een bal af te vuren, nog iemand anders keert terug naar de achterlijn. Het beeld past perfect bij de muziek, want Sei Note barst van de details.
Op de tracklist: twee nummers die samen één doorlopende compositie vormen. In beide delen wordt een beperkt aantal korte muzikale ideeën procesmatig herhaald. De minimalistische traditie indachtig betekent procesmatig niet hetzelfde als regelmatig: de instrumenten lijken wel een eigen maat te volgen, een eigen leven te leiden. Soms houden ze elkaar in de gaten en lopen ze zij aan zij. Dan weer steken ze voorbij, vallen ze aan, vallen ze uit.
Cacciapaglia schreef het stuk voor vier stemmen, computer en orkest. We horen een piano, bleeps, marimba's, vocalen, blazers, strijkers... Een rist aan protagonisten, elk op hun eigen planeet. Immer prikkelend, nooit chaotisch. Het resultaat: een ritmische hoogmis. De som der delen: een bom van energie.
Snorkelen tussen subs.
Vervormd licht.
Dieper dan diep, bodemloze dialectiek.
Bekende structuren, besmeurde texturen.
Heen en weer dubbend.
Techno-no-techno.